ECLI:NL:RBDHA:2024:13280

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
24.21018 en 24.21019
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag van Nigeriaanse eisers

In deze zaak hebben eisers, Nigeriaanse nationaliteit, op 14 september 2023 voor de tweede keer beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvraag, die op 22 mei 2022 was ingediend. De rechtbank had eerder, op 22 december 2023, de minister een termijn van acht weken opgelegd om alsnog te beslissen. Op 16 mei 2024 hebben eisers opnieuw beroep ingesteld, omdat de minister niet tijdig een besluit had genomen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de beslistermijn op 22 augustus 2023 was verstreken en de minister de rechterlijke dwangsom heeft verbeurd. De rechtbank legt de minister op om binnen acht weken na de uitspraak een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eisers. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten van eisers worden vastgesteld op € 437,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.21018 en NL24.21019

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [nummer],

[naam],

geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [nummer],
mede namens hun minderjarige kinderen:
[naam],
geboren op [geboortedatum],

[naam],

geboren op [geboortedatum],
allen van Nigeriaanse nationaliteit,
tezamen: eisers,
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister.

Procesverloop

Eisers hebben op 14 september 2023 voor de tweede maal beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvraag van 22 mei 2022.
Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 22 december 2023 is aan de minister een termijn van acht weken opgelegd om alsnog te beslissen op de asielaanvraag.
Op 16 mei 2024 hebben eisers wederom beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
5. Eisers hebben de aanvraag ingediend op 22 mei 2022. De beslistermijn is derhalve geëindigd op 22 augustus 2023. Op 14 september 2023 hebben eisers (opnieuw) beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft op 22 december 2023 het beroep gegrond verklaard, en de minister een termijn opgelegd van acht weken om alsnog op de aanvraag te beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze termijn op 16 februari 2024 is afgelopen en dat de minister de rechterlijke dwangsom heeft verbeurd.
6. Het beroep is kennelijk gegrond.
7. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie ter zake (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) alleen een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht.
8. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden is overschreden in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de minister in zo’n geval binnen acht weken op de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de minister een andere termijn te geven. In dit geval is niet gebleken van dergelijke omstandigheden. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om op zorgvuldige wijze binnen acht weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de minister binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
9. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een (rechterlijke) dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van
€ 7.500,-. De rechtbank is van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 4:17 van de Awb meebrengt dat de minister slechts éénmaal een rechterlijke dwangsom verbeurt omdat sprake is van een meervoudige aanvraag waarbij samenhang kan worden aangenomen. In het geval van eisers is sprake van beroepen die gelijktijdig door dezelfde gemachtigde zijn ingediend. Daarnaast zijn eisers gezinsleden van elkaar. Dat eisers in verschillende opvanglocaties van het COa verblijven, zoals de gemachtigde - in afwijking van de gronden van beroep van 24 mei 2024 - in zijn brief van 7 augustus 2024 stelt, doet daar niet aan af. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van samenhang en dat in feite sprake is van één beslissing op de aanvraag van eisers die genomen moet worden.
10. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 4:17 van de Awb meebrengt dat de minister slechts éénmaal een veroordeling in de proceskosten verbeurt omdat sprake is van een meervoudige aanvraag waarbij samenhang kan worden aangenomen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers gezamenlijk tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
M.A. Postma, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie
op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.