ECLI:NL:RBDHA:2024:13347

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.31526
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Algerijnse asielzoeker en de beoordeling van de bevoegdheid van de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, een Algerijnse nationaliteit, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel onterecht was ondertekend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl de minister van Asiel en Migratie bevoegd was. Dit gebrek kon echter worden gepasseerd omdat de maatregel was ondertekend door een bevoegde ambtenaar en er geen schade voor de eiser was aangetoond.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de gronden voor de bewaring, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht en het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De eiser voerde aan dat hij eerder asiel had aangevraagd en dat verweerder over zijn gegevens beschikte, maar de rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. De rechtbank concludeerde dat de bewaringsgronden de maatregel konden dragen en dat er geen lichter middel kon worden toegepast. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31526

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Arslan),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.F.H. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 14 augustus 2024 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 15 augustus 2024 een verweerschrift ingediend. Op 19 augustus 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt allereerst vast dat maatregel is ondertekend namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl met ingang van 2 juli 2024 is besloten om de minister van Asiel en Migratie aan te wijzen als bevoegd bestuursorgaan. [1] De maatregel is dan ook ten onrechte opgelegd uit naam van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit is een gebrek, maar dit gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. [2] De rechtbank stelt daartoe vast dat de maatregel in dit geval is ondertekend door een daartoe aangewezen bevoegde ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 van het Voorschrift vreemdelingen 2000. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad.
2. Eiser is geboren op [datum] 1993 en heeft de Algerijnse nationaliteit.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser voert aan dat hij eerder asiel heeft aangevraagd en verweerder daarom over zijn gegevens beschikt. Niet duidelijk is dan ook met welk doel verweerder aan eiser tegenwerpt dat hij niet of niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. Verweerder heeft daarnaast de lichte gronden te algemeen gemotiveerd en niet op zijn zaak toegespitst. Het is daarnaast inherent aan het zijn van een asielzoeker dat deze lichte gronden van toepassing zijn. Eiser beroept zich op twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [3]
5. De beroepsgronden van eiser slagen niet. De rechtbank stelt vast dat verweerder de zware grond 3d:
“niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit”niet aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. Ook anderszins heeft verweerder de inhoud van de deze grond niet aan eiser tegengeworpen. De wel tegengeworpen zware gronden 3a, 3b en 3c heeft eiser niet gemotiveerd betwist en zijn, gelet op het dossier, feitelijk juist. Verder heeft verweerder de lichte gronden voldoende gemotiveerd. Verweerder heeft in zijn motivering betrokken dat eiser bij zijn aanhouding beschikte over €1.100, dat deze in beslag zijn genomen wegens de strafrechtelijke verdenking van handel in harddrugs, en dat eiser heeft verklaard niet over een vaste woon- en verblijfsplaats te beschikken. Dat gronden 4c en 4d zich voordoen bij iedere asielzoeker leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft zich immers, anders dan ‘iedere asielzoeker’, meermaals hangende een asielaanvraag onttrokken aan het toezicht door met onbekende bestemming te vertrekken.
6. De rechtbank is van oordeel dat de bewaringsgronden de conclusie rechtvaardigen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken of de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure zal ontwijken of belemmeren. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring naar het oordeel van de rechtbank dragen. [4]
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, volgt een risico op onttrekking aan het toezicht. Verweerder merkt daarnaast terecht op dat eiser ten aanzien van zijn beroepsgrond dat hij een asielaanvraag heeft ingediend en dat hij medische klachten heeft, niet heeft onderbouwd waarom dat aanleiding zouden moeten geven om een lichter middel op te leggen. Bovendien is de zorg in detentie gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van andere omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
8. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Gelet op het hiervoor onder 1. geconstateerde gebrek zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. [5] Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 875 (achthonderdvijfenzeventigeuro).
Deze uitspraak is gedaan op 20 augustus 2024 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie het Koninklijk besluit van 2 juli 2024 tot instelling van een Ministerie van Asiel en
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9588.
3.Van 25 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4359 en 20 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8721.
4.Op grond van artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb 2000.
5.Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2254.