ECLI:NL:RBDHA:2024:13351

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.26169
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van asielaanvraag op basis van IMMO-rapportage en nieuw gebleken feiten

In deze zaak heeft eiser, een Nigeriaanse asielzoeker, meerdere aanvragen voor een verblijfsvergunning ingediend. De meest recente aanvraag werd op 25 oktober 2022 ingediend en ingewilligd. Op 3 juni 2024 diende eiser een verzoek tot heroverweging in, dat op 19 juni 2024 door verweerder werd afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 24 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als verweerder aanwezig waren.

De rechtbank heeft beoordeeld of verweerder het herzieningsverzoek terecht heeft afgewezen. Eiser heeft in zijn eerdere asielaanvragen zijn homoseksualiteit als reden voor asiel opgegeven, maar verweerder heeft deze claims in het verleden als ongeloofwaardig bestempeld. Eiser heeft in zijn verzoek tot heroverweging een IMMO-rapportage overgelegd, waarin wordt gesteld dat er medische problematiek was die invloed had op zijn vermogen om coherent te verklaren. De rechtbank oordeelt dat de IMMO-rapportage moet worden gezien als een onderbouwing van een eerder ingenomen standpunt en dat er sprake is van nieuw gebleken feiten.

De rechtbank concludeert dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten waren en dat de afwijzing van de eerste asielaanvraag inhoudelijk heroverwogen moet worden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26169

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Balkenende),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. Eiser heeft de afgelopen jaren meerdere aanvragen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, waarvan de opvolgende asielaanvraag van 25 oktober 2022 is ingewilligd. Vervolgens heeft eiser op 3 juni 2024 een verzoek tot heroverweging ingediend. Met het bestreden besluit van 19 juni 2024 is het herzieningsverzoek afgewezen. Hiertegen is het onderhavige beroep gericht.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder het herzieningsverzoek van eiser heeft kunnen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Voorgeschiedenis
3. Op 30 juli 2016 heeft eiser voor de eerste maal een asielaanvraag ingediend en heeft hieraan het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is homoseksueel en is in Nigeria door zijn nicht betrapt toen hij seks had met zijn vriend. Eisers dorpsgenoten, die op het geschreeuw van de nicht zijn afgekomen, hebben eiser vervolgens mishandeld, maar eiser heeft kunnen ontsnappen. Eiser is vervolgens naar Nederland vertrokken. Bij besluit van
30 september 2016 heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen. Het daartegen ingediende beroep is bij uitspraak van 21 november 2016 door deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, ongegrond verklaard. [1]
3.1.
Vervolgens heeft eiser op 15 augustus 2017 opnieuw een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 17 augustus 2017 niet-ontvankelijk verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, bij uitspraak van
15 september 2017 ongegrond verklaard. [2]
3.2.
Op 10 juli 2018 heeft eiser voor de derde keer een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 18 februari 2019 heeft verweerder de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld. Het daartegen ingestelde beroep is vervolgens ingetrokken.
3.3.
Eiser heeft op 10 november 2019 wederom een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De aanvraag is bij besluit van
6 februari 2020 afgewezen als kennelijk ongegrond. Het daartegen namens eiser ingediende beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, bij uitspraak van 6 maart 2020 ongegrond verklaard. [3]
3.4.
Op 25 oktober 2022 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend en heeft hij nadien een op 22 augustus 2023 gedateerde IMMO [4] -rapportage overgelegd. Bij besluit van 31 mei 2024 is aan eiser een verblijfsvergunning verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [5] 2000, die geldig is van 25 oktober 2022 tot 25 oktober 2027.
Onderhavige procedure
4. Bij schrijven van 3 juni 2024 heeft eisers gemachtigde een verzoek tot heroverweging ingediend. Hierin is aan verweerder verzocht om, gelet op de inwilligende beschikking van 31 mei 2024, de afwijzing van de asielaanvraag van 30 juli 2016 te heroverwegen nu eiser zich reeds in die procedure op zijn geaardheid heeft beroepen en er destijds -blijkens de IMMO-rapportage- al sprake is geweest van beperkingen die van invloed zijn geweest op zijn vermogen om te verklaren. Eisers gemachtigde heeft eveneens verzocht om aan eiser een asielvergunning te verlenen met ingang van 30 juli 2016 en daarover een besluit te nemen.
4.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder het verzoek tot heroverweging afgewezen en daartoe het volgende bepalend geacht. Een heroverwegingsverzoek kan alleen worden behandeld bij nieuw gebleken feiten en omstandigheden, hetgeen volgt uit artikel 4:6 van de Awb [6] . De IMMO-rapportage kan niet worden gezien als een dergelijke nieuwe feit en omstandigheid, omdat eiser dit ook in de eerdere procedure had kunnen overleggen.
Beoordeling door de rechtbank
5. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [7] blijkt dat verweerder bij een verzoek om bestuurlijke heroverweging de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning moet afstemmen op de datum waarop de vreemdeling aan alle vereisten voldoet. [8] Daarbij geldt dat een verzoek om bestuurlijke heroverweging kan leiden tot het verlenen van een verblijfsvergunning met een eerdere ingangsdatum dan de datum van het verzoek om bestuurlijke heroverweging. Zo heeft de Afdeling in een uitspraak van 7 juli 2021 eveneens geoordeeld dat als een vreemdeling een IMMO-rapportage overlegt waaruit blijkt dat hij al ten tijde van de eerdere asielaanvraag voldeed aan de vereisten voor een verblijfsvergunning, het verzoek om bestuurlijke heroverweging met ingang van de eerdere aanvraag dient te worden ingewilligd. Dit geldt ook als het rapport pas ná de afwijzing van de eerdere asielaanvraag is opgesteld. [9]
5.1.
In de toelichting op artikel 4:6 van de Awb [10] staat ten aanzien van nieuw gebleken feiten het volgende weergegeven: van nieuw gebleken feiten of omstandigheden is sprake als deze feiten en omstandigheden na het eerdere besluit zijn voorgevallen of niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede als het gaat om bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd.
6. De rechtbank stelt het volgende vast. In de IMMO-rapportage van 22 augustus 2023 staat -onder andere- het volgende vermeld:
“(…)
Was er
ten tijde van de eerdere asielgehorensprake van medische problematiek die interfereert met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren in het kader van de asielaanvraag?
Vanuit de medische en juridische gegevens komt naar voren dat de geconstateerde psychische problematiek, samen met de beperkte cognitieve vermogens van betrokkene, ten tijde van de gehoren beperkingen heeft gegeven die
zeer waarschijnlijkhebben geïnterfereerd met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren.”
6.1.
Hoewel een IMMO-rapportage in beginsel niet wordt aangemerkt als een nieuw gebleken feit of omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb, is de rechtbank van oordeel dat dit in onderhavige procedure -ondanks dat niet is gebleken dat de rapportage niet eerder overgelegd had kunnen worden- anders is. Hiervoor acht de rechtbank het volgende van belang.
6.2.
In de eerste asielprocedure is in de uitspraak van 21 november 2016 geoordeeld dat verweerder de seksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig heeft mogen achten, omdat eiser in zijn verklaringen hieromtrent is blijven steken in vaag- en tegenstrijdigheden, algemeenheden en ongerijmdheden en dat uit eisers verklaringen niet valt op te maken dat hij een proces van bewustwording of acceptatie heeft doorgemaakt. In de toelichting op de opvolgende asielaanvraag van 25 oktober 2022 heeft eiser aangegeven dat de inconsistenties in zijn verklaringen in de eerdere procedures zijn veroorzaakt door psychische problemen. Een onderbouwing hiervan volgt uit de door eiser overgelegde IMMO-rapportage. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat de inhoud van voornoemde rapportage -mede- bepalend is geweest voor het alsnog geloofwaardig achten van eisers seksuele geaardheid en daarmee ook voor het inwilligen van eisers (opvolgende) asielaanvraag.
6.3.
Het vorenstaande maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de IMMO-rapportage moet worden aangemerkt als een onderbouwing van een eerder ingenomen standpunt en dat daarmee sprake is van een nieuw gebleken feit of omstandigheid. Dit betekent dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb door te stellen dat geen sprake is van een nieuw gebleken feit of omstandigheid. Verweerder dient alsnog de afwijzing van de eerste asielaanvraag inhoudelijk te heroverwegen. Daarbij dient verweerder ook te onderzoeken of eiser reeds vanaf 2016 voldeed aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie
op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.AWB 16/22622.
2.NL17.7217.
3.NL20.3450.
4.Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek.
5.Vreemdelingenwet.
6.Algemene wet bestuursrecht.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Zie een drietal uitspraken van de Afdeling van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1430, ECLI:NL:RVS:2021:1431 en ECLI:NL:RVS:2021:1432.
10.Zie Tekst & Commentaar Algemene wet bestuursrecht.