In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en ING Bank N.V. De zaak betreft de beëindiging van de bancaire relatie van [eiser] door ING en de opeising van een hypothecaire lening. [eiser] had een hypothecaire geldlening aangevraagd voor de aankoop van een woning, maar ING ontdekte dat de door [eiser] aangeleverde jaarrekeningen en IB-aangiften valselijk waren opgesteld. Na een onderzoek naar de hypotheekaanvraag, waarbij ING twijfels had over de echtheid van de ingediende documenten, heeft ING de bancaire relatie met [eiser] beëindigd en de hypotheek opgeëist. [eiser] heeft vervolgens ING gedagvaard en vorderingen ingesteld, waaronder het verbieden van de beëindiging van de lening en het terugbetalen van veilingkosten. De rechtbank oordeelde dat ING gerechtigd was om de bancaire relatie te beëindigen en de lening op te eisen, omdat [eiser] in strijd had gehandeld met de hypotheekvoorwaarden door valse informatie te verstrekken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat ING de woning mocht executeren en dat [eiser] in externe frauderegisters mocht worden opgenomen. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten.