In deze zaak heeft eiser op 13 februari 2023 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft de minister op 14 mei 2024 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 10 juni 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft de aanvraag op tijd ingediend, en de beslistermijn is verlengd met negen maanden op basis van artikel 42, vierde lid van de Vreemdelingenwet (Vw). De wettelijke beslistermijn is verstreken op 13 mei 2024. Aangezien eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en er meer dan twee weken zijn verstreken, is het beroep gegrond.
De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de minister binnen zestien weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag moet bekendmaken. Tevens moet de minister een dwangsom van € 100,- per dag betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50.