ECLI:NL:RBDHA:2024:13573
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2024 behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De staatssecretaris neemt een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Kroatië gedaan, dat is aanvaard.
Eisers hebben aangevoerd dat de minister tekort is geschoten in zijn besluitvorming door te volstaan met een standaard voornemen, waarin de standpunten niet zijn gemotiveerd. De rechtbank volgt deze stelling niet en stelt vast dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en dat eisers de gelegenheid hebben gehad om te reageren op het voornemen. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende duidelijk heeft uiteengezet op basis van welke redenen Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers. De rechtbank oordeelt dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Kroatië onevenredig hard zou zijn. De uitspraak eindigt met de mededeling dat eisers geen vergoeding van proceskosten krijgen.