ECLI:NL:RBDHA:2024:13573

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
24-25214 24-25217
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2024 behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De staatssecretaris neemt een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Kroatië gedaan, dat is aanvaard.

Eisers hebben aangevoerd dat de minister tekort is geschoten in zijn besluitvorming door te volstaan met een standaard voornemen, waarin de standpunten niet zijn gemotiveerd. De rechtbank volgt deze stelling niet en stelt vast dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en dat eisers de gelegenheid hebben gehad om te reageren op het voornemen. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende duidelijk heeft uiteengezet op basis van welke redenen Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers. De rechtbank oordeelt dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Kroatië onevenredig hard zou zijn. De uitspraak eindigt met de mededeling dat eisers geen vergoeding van proceskosten krijgen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.25214 en NL24.25217
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser],V-nummer: [V-nummer], eiser
en

[eiseres], V-nummer [V-nummer], eiseres samen te noemen: eisers,

(gemachtigde: mr. A.E.M. de Vries), en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatsecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 juni 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, L. Ileri als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
Voornemen
5. Eisers voeren aan dat de minister tekort is geschoten in zijn besluitvorming door te volstaan met een standaard voornemen waarin de standpunten niet zijn gemotiveerd en niet op de zaken van eisers toegespitst wordt beslist. In de correcties en aanvullingen is uitdrukkelijk gewezen op de medische situatie van de moeder, en dit is onderbouwd door middel van medische stukken uit Turkije. Ook is een beroep gedaan op de aanwezige 'more than normal emotional ties' omdat twee van de zonen van [eiseres] / broers van [eiser] in Nederland wonen en inmiddels statushoudend zijn. De minister noemt deze onderwerpen in de voornemens niet en gaat ook anderszins niet in op de door eisers – ook in hun gehoren – aangevoerde bezwaren. Hierdoor heeft de minister onvoldoende gelegenheid geboden om middels de zienswijze op een juist en volledig voornemen te reageren.
6. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat de minister tekort is geschoten in zijn besluitvorming door te volstaan met een standaard voornemen. De rechtbank overweegt daartoe dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en een mededeling van feitelijke aard, die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Ook als de verklaringen van eisers niet kenbaar zijn betrokken in de fase van het voornemen, hebben eisers door middel van het indienen van een zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen. De minister beoordeelt vervolgens alle argumenten uit het aanmeldgehoor, de correcties een aanvullingen en uit de zienswijze in het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat de minister in de voornemens voldoende duidelijk uiteen heeft gezet op grond van welke redenen Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers en ook dat hij geen reden ziet om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Alle door eisers in het aanmeldgehoor gedane verklaringen en de tegen de overdracht geuite bezwaren in de zienswijze zijn kenbaar meegenomen in de motivering van de bestreden besluiten. Dat niet alle verklaringen van eisers tijdens het aanmeldgehoor kenbaar zijn betrokken bij een voornemen kan op zichzelf niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank verwijst in dat kader op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 november 2023.2

Interstatelijk vertrouwensbeginsel en kwetsbaarheid

7. Eisers hebben ter zitting aangegeven dat de brief van de Helpdesk van VluchtelingenWerk Nederland van 13 juni 2024, waarop in de gronden van beroep nog een beroep werd gedaan en die daarbij is meegestuurd, niet voorbij gaat aan de huidige
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
jurisprudentie over het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. In zoverre is het beroep ter zitting beperkt. Het standpunt dat eiseres kwetsbaar is in de zin van artikel 21 van de Opvangrichtlijn wordt wel gehandhaafd en de informatie in de voornoemde brief is dan ook bedoeld om te laten zien hoe de huidige situatie in Kroatië is in het licht van de kwetsbaarheid van eiseres. In haar aanmeldgehoor heeft ze haar klachten naar voren gebracht en deze zijn onderbouwd met medische stukken, die ook zijn vertaald. Eiseres verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 20243, waaruit volgt dat het niet vereist is om een medische diagnose te hebben om kwetsbaar te zijn in de zin van artikel 21 van de Opvangrichtlijn. Het hebben van klachten is daarvoor voldoende. Eiseres lijdt aan een gebrek aan energie, heeft geen kracht in haar lichaam, heeft een verstoord slaapritme en een regelmatig gebrek aan eetlust. Verder heeft eiseres last van depressie, door de onzekere situatie waar ze in zit.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Bij de correcties en aanvullingen hebben eisers onvertaalde Turkse medische stukken toegevoegd, samen met een fotokopie van de medicijnen die eiseres in Nederland gebruikt. Bij de zienswijze is hier een vertaling van overgelegd. Uit de Turkse medische stukken blijkt dat er schildklierknobbels zijn aangetroffen bij eiseres en dat er toestemming is gegeven voor anesthesie. Ten tijde van dit beroep is, na onderzoek in het HAGA ziekenhuis, vast komen te staan dat geen sprake is van een kwaadaardige tumor en dat eiseres is doorverwezen naar het Acibadem International Medical Centre voor verder onderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de klachten van eiseres tezamen met de medische stukken niet dat zij kwetsbaar is in de zin van artikel 21 van de Opvangrichtlijn. Hoewel de rechtbank ziet dat eiseres worstelt met haar gezondheid, is dit onvoldoende voor het oordeel dat ze op dit moment valt onder ‘personen met ernstige ziekten’ als bedoeld in voornoemd artikel. Zoals eiseres ook zelf aanvoert, is geen sprake van een kwaadaardige tumor en is verder onderzoek vereist. De gestelde depressie van eiseres is niet onderbouwd. Haar klachten zijn daarmee onvoldoende voor het oordeel dat ze valt onder ‘personen met mentale stoornissen’ als bedoeld in artikel 21 van de Opvangrichtlijn. De uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2024, waar eiseres naar verwijst in dit kader, is niet vergelijkbaar. Het ging in die zaak om een slachtoffer van seksueel geweld, waarin de feitelijke juistheid van de ervaringen van de desbetreffende vreemdeling niet waren bestreden. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening

9. Eisers voeren aan dat de minister toepassing had moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, met name gelet op de medische situatie van eiseres, maar ook gelet op de familiebanden met de twee zoons / broers die in Nederland zijn. Deze twee zoons / broers hebben een status in Nederland, en ook de zus van eiseres verblijft in Nederland. Een overdracht aan Kroatië zou dan ook getuigen van een onevenredige hardheid. Eisers verwijzen in dit kader naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 7 juni 20244, waaruit volgt dat de onderlinge samenhang van persoonlijke omstandigheden moet worden meegewogen. Dit heeft de minister onvoldoende gedaan.
10. De rechtbank is van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Kroatië onevenredig hard is. Uit de medische stukken die eiseres heeft overgelegd blijkt niet dat zij
kwetsbaar is in de zin van artikel 21 van de Opvangrichtlijn. Daarnaast heeft de minister de familiebanden met de hier ten lande aanwezige zoons / broers onvoldoende bijzonder mogen vinden om op grond daarvan toepassing te moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Hoewel het begrijpelijk is dat eisers bij hun familie in Nederland willen verblijven, heeft de minister al onbetwist geconcludeerd dat niet wordt voldaan aan de artikelen 8, 9, 10, 11 en 16 van de Dublinverordening, die erop zien dat gezinsleden niet van elkaar gescheiden worden. De minister heeft er verder op mogen wijzen dat de Dublinverordening er niet op is gericht om gezinshereniging op reguliere gronden mogelijk te maken en dat eisers daartoe een aparte aanvraag kunnen indienen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 juli 2024

Documentcode:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.