In deze zaak heeft eiseres op 28 januari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op 18 mei 2024 heeft eiseres de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Vervolgens heeft eiseres op 4 juni 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft geen verweerschrift ingediend, waardoor de rechtbank op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak doet zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiseres heeft de aanvraag op 28 januari 2023 ingediend, en de beslistermijn is verlengd met negen maanden op basis van artikel 42, vierde lid van de Vreemdelingenwet (Vw). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn is verstreken en dat eiseres de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Aangezien er meer dan twee weken zijn verstreken sinds de ingebrekestelling, is het beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op aan de minister en bepaalt dat deze binnen zestien weken na de bekendmaking van de uitspraak een besluit op de aanvraag moet nemen. De minister moet een dwangsom van € 100,- betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending.