ECLI:NL:RBDHA:2024:13756
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging
In deze zaak heeft eiser op 19 juli 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn familieleden. De aanvraag was ingediend op 11 augustus 2022, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De termijn was verlengd met drie maanden, waardoor de beslissing uiterlijk op 9 februari 2023 genomen had moeten worden. Eiser heeft de minister op 24 maart 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld, maar er is geen besluit genomen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat de minister geen verweerschrift had ingediend.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist. De rechtbank legt de minister een termijn van acht weken op om een besluit te nemen, met de mogelijkheid tot verlenging tot twintig weken als er nader onderzoek nodig is. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank stelt vast dat de minister € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 437,50 en het griffierecht van € 187.
De uitspraak is gedaan op 27 augustus 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.