In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 8 februari 2024, werd het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. De maatregel was opgelegd op 29 december 2023 op basis van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de asielaanvraag van eiser op 12 januari 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond, waarna de bewaringsmaatregel werd verlengd. Eiser refereerde zich aan het oordeel van de rechtbank, die op 6 februari 2024 de zaak behandelde.
De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was geworden na de afwijzing van de asielaanvraag op 13 januari 2024. De rechtbank concludeerde dat de b-grond voor bewaring niet langer van toepassing was, omdat de bewaring niet meer noodzakelijk was voor het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank beval de opheffing van de maatregel van bewaring en kende eiser een schadevergoeding toe van € 2.700,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 27 dagen. Daarnaast werden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.750,-.
De uitspraak werd gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, in aanwezigheid van griffier mr. S.M. Hampsink. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.