ECLI:NL:RBDHA:2024:1385

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
NL24.2933
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring na afwijzing asielaanvraag en toekenning schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 8 februari 2024, werd het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. De maatregel was opgelegd op 29 december 2023 op basis van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de asielaanvraag van eiser op 12 januari 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond, waarna de bewaringsmaatregel werd verlengd. Eiser refereerde zich aan het oordeel van de rechtbank, die op 6 februari 2024 de zaak behandelde.

De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was geworden na de afwijzing van de asielaanvraag op 13 januari 2024. De rechtbank concludeerde dat de b-grond voor bewaring niet langer van toepassing was, omdat de bewaring niet meer noodzakelijk was voor het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank beval de opheffing van de maatregel van bewaring en kende eiser een schadevergoeding toe van € 2.700,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 27 dagen. Daarnaast werden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.750,-.

De uitspraak werd gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, in aanwezigheid van griffier mr. S.M. Hampsink. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.2933

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.I. Vennik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep na kennisgeving van eiser van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 29 december 2023.
1.1.
De staatssecretaris heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
1.2.
De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiser in het besluit van 12 januari 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond en de bewaringsmaatregel op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw 2000 verlengd. In dit besluit is vermeld dat de bewaring voortduurt op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag.
3. Eiser heeft de door de staatssecretaris aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden, inclusief de motivering daarvan, en het daaruit voortvloeiende risico op onttrekking niet betwist. Eiser heeft op de zitting aangegeven dat hij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is ambtshalve tot het oordeel gekomen dat het beroep gegrond is en dat de maatregel moet worden opgeheven. Dat zal de rechtbank hierna toelichten.
Is de maatregel gebaseerd op de juiste wettelijke grondslag?
4. De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring in het besluit van 29 december 2023 gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Deze b-grond komt er op neer dat een vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft onder voorwaarden in bewaring kan worden gesteld, als bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Nadat de asielaanvraag van eiser met het besluit van 12 januari 2024 is afgewezen, kon de b-grond niet langer aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. [1] Vanaf dat moment was de bewaring van eiser immers niet meer noodzakelijk om gegevens te verkrijgen voor het beoordelen van zijn asielaanvraag. De maatregel is niet mede op een andere bewaringsgrondslag gebaseerd. Daarom is de bewaring met ingang van 13 januari 2024, één dag na de afwijzing van de asielaanvraag, onrechtmatig geworden. [2]

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag. Het beroep is gegrond en de maatregel is met ingang van 13 januari 2024 onrechtmatig. In de wet is bepaald dat het beroep tegen een kennisgeving tevens strekt tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding. [3] Daarom wordt ook schadevergoeding toegekend.
6. De rechtbank kan ingevolge artikel 106 van de Vw 2000 een schadevergoeding ten laste van de Staat, aan eiser toekennen, indien zij de opheffing van de maatregel beveelt. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 27 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 27 x € 100,00 (verblijf detentiecentrum) = € 2.700,-
7.De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde van € 875,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.700,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 5 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:430.
2.vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:230.
3.Dit staat in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000.