ECLI:NL:RBDHA:2024:13872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.4174
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielprocedure met betrekking tot Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding van een verzoeker in het kader van zijn asielaanvraag. De verzoeker had op 5 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 22 september 2022. De minister van Asiel en Migratie had op 18 april 2024 de asielaanvraag ingewilligd, waarna de verzoeker zijn beroep introk en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. In deze zaak heeft de rechtbank vastgesteld dat de minister verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van de verzoeker, omdat de overdracht aan Italië op dat moment niet mogelijk was. Dit was vastgesteld in eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De rechtbank concludeert dat de beslistermijn voor de asielaanvraag van de verzoeker op 26 oktober 2023 eindigde, maar dat de ingebrekestelling van 17 januari 2024 te vroeg was ingediend. Hierdoor zou het beroep niet-ontvankelijk zijn verklaard als de verzoeker het beroep niet had ingetrokken. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af als kennelijk ongegrond, omdat het verzoek niet voor inwilliging in aanmerking komt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4174

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. O. Sarac),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft op 5 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 22 september 2022.
Bij besluit van 18 april 2024 heeft verweerder de asielaanvraag van verweerder ingewilligd.
Verzoeker heeft het beroep ingetrokken en daarbij verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. Verweerder heeft onderzocht of de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling moet worden genomen omdat een andere lidstaat van de Europese Unie daarvoor verantwoordelijk is zoals bedoeld in de Verordening (EU) Nr. 604/2103 (Dublinverordening). Artikel 42, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bepaalt dat de beslistermijn in dergelijke gevallen aanvangt op het moment waarop is komen vast te staan dat Nederland verantwoordelijk is of zal worden voor de behandeling van de asielaanvraag. Dat moment is in ieder geval aangebroken wanneer de in de Dublinverordening neergelegde uiterste overdrachtstermijn is verstreken. Dat moment kan zich echter ook eerder voordoen, bijvoorbeeld als verweerder zelf eerder besluit om de asielaanvraag aan zich te trekken of als door feiten en omstandigheden blijkt dat de verantwoordelijkheid vanaf een bepaald moment aan Nederland behoort of zal gaan behoren.
3. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraken van 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1654 en ECLI:NL:RVS:2023:1655, geoordeeld dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling heeft verder geoordeeld dat, alhoewel de Italiaanse autoriteiten voornemens zijn om de overdrachten zoals bedoeld in de Dublinverordening op enig moment weer te hervatten, het op dit moment niet mogelijk is om vast te stellen wanneer het gebrek aan opvangfaciliteiten zal zijn opgelost en de overdrachten aan Italië weer kunnen worden hervat. Dit betekent dat het vanaf 26 april 2023 voor verweerder duidelijk was of had moeten zijn dat een overdracht van verzoeker aan Italië niet mogelijk was, en dat hij verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw moet er binnen zes maanden op een asielaanvraag worden beslist. Gelet op wat hierboven is overwogen, vangt deze beslistermijn in het geval van verzoeker aan op 26 april 2023. De beslistermijn zou daarom op 26 oktober 2023 eindigen. Verweerder heeft met de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 [1] de beslistermijn met ingang van 27 september 2022 verlengd met negen maanden. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraken van 21 maart 2023 [2] geoordeeld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. [3] De rechtbank ziet geen reden om in deze zaak van dit oordeel af te wijken. Deze verlenging is daarom rechtsgeldig. De beslistermijn zou daarom op 26 juli 2024. Op grond van artikel 35, vijfde lid, van de richtlijn 2013/32 (Procedurerichtlijn) mag de maximale termijn van 21 maanden na indiening van de asielaanvraag niet worden overschreden. De maximale beslistermijn eindigt daarom eerder, namelijk op 22 juni 2024. Dat betekent dat op het moment van de ingebrekestelling de beslistermijn nog niet was verstreken, waardoor de ingebrekestelling van 17 januari 2024 te vroeg is ingediend.
5. Het beroep zou niet-ontvankelijk zijn verklaard, als verzoeker het beroep niet had ingetrokken. Hieruit volgt dat het verzoek van verzoeker om verweerder te veroordelen in de proceskosten niet voor inwilliging in aanmerking komt.
6. De rechtbank wijst het verzoek af als kennelijk ongegrond.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan op 28 augustus 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van S.A. Sewratan, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Besluit van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000; gepubliceerd in Staatscourant 2022 nr. 25775; in werking getreden op 27 september 2022.
3.Vreemdelingenwet 2000.