In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Jordaanse nationaliteit, op 12 januari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een beroep van eiser op 3 mei 2024. Eiser heeft de minister op 16 april 2024 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn op 12 april 2024 is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten dat de minister een rechterlijke dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister uiterlijk op 7 december 2024 een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. Dit is in overeenstemming met de jurisprudentie en de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op de beslistermijnen in asielzaken. De rechtbank heeft de proceskosten van eiser vastgesteld op € 437,50, die door de minister moeten worden vergoed.
De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en is openbaar gemaakt op 3 september 2024. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen vier weken na de uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als hij het niet eens is met deze uitspraak.