ECLI:NL:RBDHA:2024:14190
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak over vergoeding van proceskosten na intrekking beroep
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 23 februari 2024, wordt een verzoek behandeld van de verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F.J.E. Hogewind, heeft een beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die als verweerder optreedt. De zaak betreft een verzoek om vergoeding van proceskosten na een intrekking van een beroep dat was ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op een bezwaarschrift. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft de proceskostenveroordeling op basis van de ingediende stukken vastgesteld.
De rechtbank overweegt dat de verzoekster op 28 september 2023 in beroep is gegaan omdat de verweerder niet tijdig had beslist op haar bezwaarschrift. Na een beslissing van de verweerder op 30 oktober 2023, heeft de verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank oordeelt dat de verzoekster recht heeft op vergoeding van de proceskosten, omdat de verweerder pas na de indiening van het beroep een beslissing heeft genomen. De hoogte van de vergoeding is vastgesteld op € 437,50, gebaseerd op de geldende regels in het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Daarnaast heeft de verzoekster verzocht om vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster tot het genoemde bedrag. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.