ECLI:NL:RBDHA:2024:14190

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
NL23.30881
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak over vergoeding van proceskosten na intrekking beroep

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 23 februari 2024, wordt een verzoek behandeld van de verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F.J.E. Hogewind, heeft een beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die als verweerder optreedt. De zaak betreft een verzoek om vergoeding van proceskosten na een intrekking van een beroep dat was ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op een bezwaarschrift. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft de proceskostenveroordeling op basis van de ingediende stukken vastgesteld.

De rechtbank overweegt dat de verzoekster op 28 september 2023 in beroep is gegaan omdat de verweerder niet tijdig had beslist op haar bezwaarschrift. Na een beslissing van de verweerder op 30 oktober 2023, heeft de verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank oordeelt dat de verzoekster recht heeft op vergoeding van de proceskosten, omdat de verweerder pas na de indiening van het beroep een beslissing heeft genomen. De hoogte van de vergoeding is vastgesteld op € 437,50, gebaseerd op de geldende regels in het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Daarnaast heeft de verzoekster verzocht om vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster tot het genoemde bedrag. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.30881
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. Verweerder heeft gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1 Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen.2
3. Verzoekster is op 28 september 2023 in beroep gegaan, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar bezwaarschrift tegen de afwijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf. Op 30 oktober 2023 heeft verweerder aan verzoekster laten weten haar bezwaar gegrond te verklaren. Verzoekster heeft daarna het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingetrokken en daarbij de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
4. Omdat verweerder pas nadat verzoekster in beroep is gegaan een beslissing heeft genomen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag, omdat verzoekster een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld die voor haar een beroepschrift heeft ingediend. Voor de vaststelling van de wegingsfactor sluit deze zittingsplaats (weer) aan bij hetgeen andere zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag doen. Zij hanteert een wegingsfactor van 0,5, zoals vermeld in
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Op grond van artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
onderdeel C1 bij het Bpb. Voor zover het een beroep tegen het niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken betreft, verwijst deze zittingsplaats niet langer naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 20233. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
5. Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting griffierecht te betalen vanwege betalingsonmacht. De rechtbank wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe. Verweerder is dan ook niet gehouden om op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 437,50
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van N. Khalloufi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 februari 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.