Overwegingen
Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.1 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen op de aanvraag is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Eiseres heeft meer dan twee weken daarna beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Dit betekent dat het beroep
1. Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3. Eiseres verzoekt verweerder een beslistermijn op te leggen van vier weken en deze termijn te versterken met een dwangsom. Daartoe is aangevoerd dat verweerder niet heeft kunnen uitleggen waarom nog een herstel verzuim geboden moet worden en eventueel nog gehoord moet worden. Er dient daarom van te worden uitgegaan dat de zaak beslisklaar is.
Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?
4. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.3 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen.4
5. In de uitspraak van 17 maart 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, geoordeeld dat bij nareisaanvragen sprake is van zo'n bijzonder geval.5 Verweerder heeft in het verweerschrift van 20 oktober 2023 gemotiveerd verzocht om een langere termijn, namelijk twintig weken. Verweerder heeft in dit verweerschrift toegelicht dat hij meer tijd nodig heeft om op de aanvraag van eiseres te beslissen, omdat hij voornemens is herstel verzuim te bieden om de aanvraag compleet te maken. Mogelijk vindt verweerder het nadien nog nodig om nader onderzoek te verrichten, bijvoorbeeld in de vorm van een gehoor.
6. Verweerder heeft op de zitting aangevoerd dat hij vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first-in first-out (fifo)-principe hanteert. Niet in alle nareiszaken wordt een beroep niet tijdig ingesteld. De zaken waarin dit wel het geval is krijgen nu voorrang en dat is niet eerlijk ten opzichte van vreemdelingen die al eerder hun aanvraag hebben gedaan en leidt tot onrust. Het fifo-principe is transparanter en efficiënter en zorgt ervoor dat verweerder vreemdelingen op betrouwbare en adequate wijze kan informeren over de stand van zaken van hun aanvraag. Uiterlijk per 1 maart 2024 zou een tool beschikbaar moeten komen, waarin (de gemachtigde van) de vreemdeling kan zien wat in zijn/haar zaak de stand van zaken is, welke stappen nog gezet moeten worden en wanneer in beginsel een besluit valt te verwachten. De termijnen uit de uitspraak van 17 maart 2023 zijn volgens verweerder, gelet op deze nieuwe werkwijze in nareiszaken, niet langer realistisch. Verweerder heeft op de zitting verder naar voren gebracht dat het herstel verzuim ziet op de gezinsband tussen eiseres en referent, die nog niet voldoende is aangetoond. Eventueel is nog nader onderzoek, bijvoorbeeld in de vorm van een hoorzitting, nodig.
7. De rechtbank ziet in het betoog van verweerder geen aanleiding om de termijnen uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023 niet langer toe te passen. Verweerder heeft desgevraagd op de zitting niet kunnen aangeven wat in de zaak van eiseres, met toepassing van het fifo-principe, wel een realistische beslistermijn zou zijn. De rechtbank kan, bij toepassing van dit principe, dit – bij gebrek aan gegevens – ook niet zelf beoordelen. De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien de zaak aan te houden tot 1 maart 2024, wanneer volgens verweerder een tool in werking treedt, waarin (de gemachtigde van) eiseres kan zien wat de stand van zaken is in haar zaak. Aanhouding
3 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
4 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
verdraagt zich niet met de aard van het beroep, dat ziet op het niet tijdig beslissen door verweerder.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder inmiddels ruim drie maanden geleden een verweerschrift heeft uitgebracht. Sindsdien heeft verweerder in dit dossier, zoals verweerder op de zitting heeft bevestigd, geen (kenbare) actie ondernomen. In deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om kortere termijnen te hanteren dan de uitgangspunten uit de uitspraak van 17 maart 2023. Daarbij ziet de rechtbank geen aanleiding om, zoals namens eiseres op de zitting is verzocht, de beslistermijn te laten ingaan op de datum van het verweerschrift. Dat zou ertoe leiden dat de beslistermijn onrealistisch kort wordt.
9. De rechtbank bepaalt daarom als volgt. Wanneer verweerder geen herstel verzuim biedt en geen nader onderzoek hoeft te doen, bedraagt de nadere beslistermijn vier weken na verzending van deze uitspraak. De nadere beslistermijn bedraagt zes weken na verzending van deze uitspraak, indien verweerder aan eiseres een herstel verzuim biedt en geen nader onderzoek hoeft te doen. Als verweerder geen herstel verzuim biedt, maar wel een nader onderzoek in de vorm van een gehoor of een DNA-onderzoek nodig vindt, dan moet verweerder binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag nemen. Wanneer verweerder wel herstel verzuim biedt én hij een nader onderzoek in de vorm van een gehoor of een DNA-onderzoek nodig vindt, dan dient hij binnen zestien weken na verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekend te maken.
Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?
10. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.6
11. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat verweerder binnen de onder 9. genoemde termijnen alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag, omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Voor de vaststelling van de wegingsfactor sluit deze zittingsplaats (weer) aan bij hetgeen andere zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag doen. Zij hanteert een wegingsfactor van 0,5, zoals vermeld in onderdeel C1 bij het Bpb. Voor zover het een beroep tegen het niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken betreft, verwijst deze zittingsplaats niet langer naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 20237. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden.8
6 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
8 Artikel 8:74, eerste lid, van de Awb.