Overwegingen
1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.1 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.2
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen op de aanvraag is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken daarna
1. Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend.
3. Eiser verzoekt de rechtbank verweerder een kortere beslistermijn dan twintig weken op te leggen. Daarbij is aangevoerd dat het raar is dat verweerder eerst acht weken laat verstrijken en daarna opeens, in het aanvullend verweerschrift van 26 januari 2024, zegt extra tijd nodig te hebben. Waarschijnlijk zal het in deze zaak uitdraaien op een DNA- onderzoek. De zaak duurt al extreem lang en er zijn ook minderjarigen bij betrokken.
Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?
4. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.3 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is kan de rechtbank een andere termijn opleggen.4
5. In de uitspraak van 17 maart 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, geoordeeld dat bij nareisaanvragen sprake is van zo'n bijzonder geval.5 Verweerder heeft in de verweerschriften van 30 november 2023 en 26 januari 2024 gemotiveerd verzocht om een langere termijn, namelijk eerst zestien en later twintig weken. Verweerder heeft in deze verweerschriften toegelicht dat hij meer tijd nodig heeft om op de aanvraag van eiser te beslissen, omdat hij voornemens is herstel verzuim te bieden om aanvullende documenten te verkrijgen. Mogelijk vindt verweerder het nadien nog nodig om nader onderzoek te verrichten, bijvoorbeeld in de vorm van een gehoor of DNA-onderzoek.
6. Verweerder heeft op de zitting aangevoerd dat hij vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first-in first-out (fifo)-principe hanteert. Niet in alle nareiszaken wordt een beroep niet tijdig ingesteld. De zaken waarin dit wel het geval is krijgen nu voorrang en dat is niet eerlijk ten opzichte van vreemdelingen die al eerder hun aanvraag hebben gedaan en leidt tot onrust. Het fifo-principe is transparanter en efficiënter en zorgt er voor dat verweerder vreemdelingen op betrouwbare en adequate wijze kan informeren over de stand van zaken van hun aanvraag. Uiterlijk per 1 maart 2024 zou een tool beschikbaar moeten komen, waarin (de gemachtigde van) de vreemdeling kan zien wat in zijn/haar zaak de stand van zaken is, welke stappen nog gezet moeten worden en wanneer in beginsel een besluit valt te verwachten. De termijnen uit de uitspraak van 17 maart 2023 zijn volgens verweerder, gelet op deze nieuwe werkwijze in nareiszaken, niet langer realistisch. Verweerder heeft de op de zitting verder aangevoerd dat een herstel verzuim moet worden geboden. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat een overlegde doopakte vals is bevonden en een overgelegde religieuze huwelijksakte wordt door verweerder niet langer gezien als een bevestiging van een huwelijk. De overgelegde geboorteaktes zijn wel echt bevonden, waardoor de biologische relatie voldoende is onderbouwd en een DNA-onderzoek wellicht niet meer nodig is. Er moeten wel nog andere documenten, waaronder identificerende documenten, worden overgelegd.
7. De rechtbank ziet in het betoog van verweerder geen aanleiding om de termijnen uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023 niet langer toe te passen. Verweerder heeft desgevraagd op de zitting niet kunnen aangeven wat in de zaak
3 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
4 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
van eiser, met toepassing van het fifo-principe, wel een realistische beslistermijn zou zijn. De rechtbank kan, bij toepassing van dit principe, dit – bij gebrek aan gegevens – ook niet zelf beoordelen. In wat namens eiser op de zitting naar voren is gebracht ziet de rechtbank verder geen aanleiding om af te wijken van de uitgangspunten in de uitspraak van 17 maart 2023. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien de zaak aan te houden tot (uiterlijk) 1 maart 2024, wanneer volgens verweerder een tool in werking treedt, waarin (de gemachtigde van) eiser kan zien wat de stand van zaken is in zijn zaak. Aanhouding verdraagt zich niet met de aard van het beroep, dat ziet op het niet tijdig beslissen door verweerder.
8. De rechtbank bepaalt daarom als volgt. Wanneer verweerder geen herstel verzuim biedt en geen nader onderzoek hoeft te doen, bedraagt de nadere beslistermijn vier weken na verzending van deze uitspraak. De nadere beslistermijn bedraagt acht weken na verzending van deze uitspraak, indien verweerder aan eiser een herstel verzuim biedt en geen nader onderzoek hoeft te doen. Als verweerder geen herstel verzuim biedt, maar wel een nader onderzoek in de vorm van een gehoor of een DNA-onderzoek nodig vindt, dan moet verweerder binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag nemen. Wanneer verweerder wel herstel verzuim biedt én hij een nader onderzoek in de vorm van een gehoor of een DNA-onderzoek nodig vindt, dan dient hij binnen twintig weken na verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekend te maken.
Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?
9. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.6
10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen de onder 8. genoemde termijnen alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Voor de vaststelling van de wegingsfactor sluit deze zittingsplaats (weer) aan bij hetgeen andere zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag doen. Zij hanteert een wegingsfactor van 0,5, zoals vermeld in onderdeel C1 bij het Bpb. Voor zover het een beroep tegen het niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken betreft, verwijst deze zittingsplaats niet langer naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 20237. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden.8
6 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
8 Artikel 8:74, eerste lid, van de Awb.