ECLI:NL:RBDHA:2024:1424

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
NL23.32199
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag tot machtiging tot voorlopig verblijf nareis asiel

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F.W. Verweij, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door K. Kana, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf nareis asiel. Eiseres en haar zus willen bij hun in Nederland verblijvende vader komen wonen. De rechtbank heeft op 31 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij ook de broers van eiseres aanwezig waren. De rechtbank constateert dat de termijn voor het nemen van een besluit door verweerder is overschreden en dat eiseres verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld.

Eiseres verzoekt de rechtbank om verweerder te verplichten binnen acht weken op haar aanvraag te beslissen, terwijl verweerder in zijn verweerschrift een termijn van twintig weken heeft voorgesteld. Eiseres wijst op de urgente situatie waarin zij en haar zus zich bevinden, aangezien zij in Turkije wonen en slachtoffer zijn van een zware aardbeving. De rechtbank oordeelt dat verweerder alsnog binnen een redelijke termijn moet beslissen en legt specifieke termijnen op, afhankelijk van de noodzaak van herstel verzuim of nader onderzoek.

De rechtbank bepaalt dat als verweerder geen herstel verzuim biedt en geen nader onderzoek nodig heeft, hij binnen vier weken na verzending van de uitspraak moet beslissen. Bij herstel verzuim en geen nader onderzoek is de termijn zes weken, en bij geen herstel verzuim maar wel nader onderzoek twaalf weken. Indien zowel herstel verzuim als nader onderzoek nodig zijn, geldt een termijn van zestien weken. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van de termijn, met een maximum van € 7.500,-. Eiseres krijgt haar proceskosten vergoed, tot een bedrag van € 875,-, en het griffierecht van € 184,- wordt ook vergoed.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.32199
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. F.W. Verweij) en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: K. Kana)

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf nareis asiel (de aanvraag). Eiseres en haar zus beogen verblijf bij hun in Nederland verblijvende vader, [referent] (referent).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2024 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A. Pieters namens haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn de broers van eiseres, [A] en [B] , ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.1 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.2

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?

2. Tussen partijen is niet in geschil dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen op de aanvraag is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Eiseres heeft meer dan twee weken daarna
1. Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend.
3. Eiseres verzoekt de rechtbank verweerder spoedig, namelijk binnen acht weken, op haar aanvraag te laten beslissen. Volgens eiseres is een beslistermijn van maximaal twintig weken, zoals verweerder in het verweerschrift heeft verzocht, veel te lang. Daarbij is erop gewezen dat eiseres en haar zus op dit moment in Turkije wonen en slachtoffer zijn geworden van een zware aardbeving. Bij de zus spelen bovendien medische problemen.
Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?
4. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.3 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is kan de rechtbank een andere termijn opleggen.4
5. In de uitspraak van 17 maart 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, geoordeeld dat bij nareisaanvragen sprake is van zo'n bijzonder geval.5 Verweerder heeft in het verweerschrift van 25 oktober 2023 gemotiveerd verzocht om een langere termijn, namelijk twintig weken. Verweerder heeft in dit verweerschrift toegelicht dat hij meer tijd nodig heeft om op de aanvraag van eiseres te beslissen, omdat hij voornemens is herstel verzuim te bieden om de aanvraag compleet te maken. Mogelijk vindt verweerder het nadien nog nodig om nader onderzoek te verrichten, bijvoorbeeld in de vorm van een gehoor.
6. Verweerder heeft op de zitting aangevoerd dat hij vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first-in first-out (fifo)-principe hanteert. Niet in alle nareiszaken wordt een beroep niet tijdig ingesteld. De zaken waarin dit wel het geval is krijgen nu voorrang en dat is niet eerlijk ten opzichte van vreemdelingen die al eerder hun aanvraag hebben gedaan en leidt tot onrust. Het fifo-principe is transparanter en efficiënter en zorgt er voor dat verweerder vreemdelingen op betrouwbare en adequate wijze kan informeren over de stand van zaken van hun aanvraag. Uiterlijk per 1 maart 2024 zou een tool beschikbaar moeten komen, waarin (de gemachtigde van) de vreemdeling kan zien wat in zijn/haar zaak de stand van zaken is, welke stappen nog gezet moeten worden en wanneer in beginsel een besluit valt te verwachten. De termijnen uit de uitspraak van 17 maart 2023 zijn volgens verweerder, gelet op deze nieuwe werkwijze in nareiszaken, niet langer realistisch. Verweerder heeft op de zitting verder aangevoerd dat het herstel verzuim ziet op documenten en bijlagen die nog moeten worden aangeleverd en dat, afhankelijk hiervan, mogelijk nog een gehoor moet plaatsvinden.
7. De rechtbank ziet in het betoog van verweerder geen aanleiding om de termijnen uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023 niet langer toe te passen. Verweerder heeft desgevraagd op de zitting niet kunnen aangeven wat in de zaak van eiseres, met toepassing van het fifo-principe, wel een realistische beslistermijn zou zijn. De rechtbank kan, bij toepassing van dit principe, dit – bij gebrek aan gegevens – ook niet zelf beoordelen. De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien de zaak aan te houden tot (uiterlijk) 1 maart 2024, wanneer volgens verweerder een tool in werking treedt, waarin (de gemachtigde van) eiseres kan zien wat de stand van zaken is in haar zaak. Aanhouding van de
3 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
4 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
zaak verdraagt zich niet met de aard van het beroep, dat ziet op het niet tijdig beslissen door verweerder.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder inmiddels ongeveer drieënhalve maand geleden een verweerschrift heeft uitgebracht. Sindsdien heeft verweerder op dit dossier geen (kenbare) actie ondernomen. In deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om kortere termijnen te hanteren dan de uitgangspunten uit de uitspraak van 17 maart 2023. In de door eiseres aangevoerde omstandigheden, hoe begrijpelijk ook, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een verdere verkorting van de termijnen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding de beslistermijn te laten ingaan op de datum van het verweerschrift. Dat zou ertoe leiden dat de beslistermijn onrealistisch kort wordt.
9. De rechtbank bepaalt daarom als volgt. Wanneer verweerder geen herstel verzuim biedt en geen nader onderzoek hoeft te doen, bedraagt de nadere beslistermijn vier weken na verzending van deze uitspraak. De nadere beslistermijn bedraagt zes weken na verzending van deze uitspraak, indien verweerder aan eiseres een herstel verzuim biedt en geen nader onderzoek hoeft te doen. Als verweerder geen herstel verzuim biedt, maar wel een nader onderzoek in de vorm van een gehoor of een DNA-onderzoek nodig vindt, dan moet verweerder binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag nemen. Wanneer verweerder wel herstel verzuim biedt én hij een nader onderzoek in de vorm van een gehoor of een DNA-onderzoek nodig vindt, dan dient hij binnen zestien weken na verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekend te maken.
Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?
10. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.6
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat verweerder binnen de onder 9. genoemde termijnen alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag, omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Voor de vaststelling van de wegingsfactor sluit deze zittingsplaats (weer) aan bij hetgeen andere zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag doen. Zij hanteert een wegingsfactor van 0,5, zoals vermeld in onderdeel C1 bij het Bpb. Voor zover het een beroep tegen het niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken betreft, verwijst deze zittingsplaats niet langer naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 20237. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden.8
6 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag te nemen, als verweerder geen herstel verzuim biedt en geen nader onderzoek nodig vindt;
  • als verweerder eiseres een herstel verzuim biedt en geen nader onderzoek nodig vindt, dan draagt de rechtbank verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag te nemen;
  • als verweerder geen herstel verzuim biedt, maar wel een nader onderzoek in de vorm van een gehoor of DNA-onderzoek, dan draagt de rechtbank verweerder op om binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag te nemen;
  • als verweerder eiseres een herstel verzuim biedt én nader onderzoek in de vorm van een gehoor of DNA-onderzoek aanbiedt, dan draagt de rechtbank verweerder op om binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 februari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.