In deze zaak heeft eiser, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 12 september 2022 is ingediend en dat verweerder binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag had moeten beslissen. Verweerder heeft deze termijn echter met negen maanden verlengd, en eiser heeft verweerder op 15 december 2023 in gebreke gesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep heeft ingesteld, maar dat het beroep gegrond is omdat verweerder niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank heeft verweerder een termijn van acht weken opgelegd om alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die door verweerder moet worden betaald. De proceskosten zijn vastgesteld op € 437,50, omdat eiser een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift.
De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is op 23 april 2024 openbaar gemaakt. Eiser heeft gewonnen, en de rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, en verweerder opgedragen om binnen acht weken alsnog een besluit bekend te maken.