ECLI:NL:RBDHA:2024:14640

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
NL24.32890
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de verlenging van de maatregel van bewaring van een vreemdeling

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlenging van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De maatregel is opgelegd op 21 februari 2024 en met het verlengingsbesluit van 16 augustus 2024 heeft de minister de maatregel met maximaal twaalf maanden verlengd. Eiser heeft tegen dit verlengingsbesluit beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2024 behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was, samen met zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

De rechtbank oordeelt dat de minister de maatregel van bewaring rechtmatig heeft verlengd. De rechtbank toetst of de minister aan de voorwaarden voor verlenging heeft voldaan, waaronder de voortvarendheid van de minister in het uitzettingsproces en het zicht op uitzetting. Eiser betoogt dat hij niet meer kan doen om de uitzetting te versnellen en dat er geen zicht is op afgifte van de benodigde documenten. De rechtbank stelt vast dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de uitzetting niet kan plaatsvinden. De rechtbank wijst erop dat de minister terecht heeft gesteld dat de afgifte van een laissez-passer voor uitzetting naar Algerije nog niet heeft plaatsgevonden, maar dat dit niet betekent dat het zicht op uitzetting ontbreekt.

De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het voordeel van de minister moet uitvallen, omdat de uitzetting van eiser op korte termijn kan worden gerealiseerd. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32890

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1]
(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlenging van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 21 februari 2024. Met het verlengingsbesluit van 16 augustus 2024 heeft de minister de maatregel met ten hoogste twaalf maanden verlengd op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000.
1.1.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via een beeldverbinding), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de maatregel van bewaring mocht verlengen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De verlenging van de maatregel is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [2] Dat geldt ook voor het beroep tegen het verlengingsbesluit. [3]
4.1.
Voor een verlengingsbesluit geldt verder dat de minister een maatregel van bewaring na zes maanden met nog eens twaalf maanden kan verlengen als de uitzetting van eiser – ondanks alle redelijke inspanningen van de minister – meer tijd kost, omdat de vreemdeling niet meewerkt of de benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt. [4]
Is voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de maatregel?
5. Eiser betoogt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de maatregel. Eiser stelt dat hij alles heeft gedaan wat hij kon doen en stelt dat hij niet meer kan doen om de uitzetting te versnellen. Verder erkent eiser dat de documentatie voor de uitzetting ontbreekt, maar dat er geen aanknopingspunten zijn dat binnenkort alsnog documenten voor de uitzetting zullen worden verstrekt.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt terecht dat aan de voorwaarden voor het verlengen van de maatregel is voldaan. In de eerste plaats heeft de minister terecht aan de verlenging ten grondslag gelegd dat nog geen laissez-passer voor uitzetting naar Algerije is afgegeven. De rechtbank volgt eiser, zoals zij hierna onder 7.1 zal overwegen, niet in zijn stelling dat afgifte van een laissez-passer niet (langer) valt te verwachten. Alleen al daarom mocht de minister de maatregel verlengen. Verder werpt de minister terecht aan eiser tegen dat hij niet meewerkt aan de uitzetting, omdat hij niet in gesprek wilde met de vertegenwoordiger van de Algerijnse autoriteiten in het kader van een presentatie. [5] Dat eiser stelt dat hij alles gedaan heeft en niets meer kan doen, rijmt daar niet mee. Ook daarom mocht de minister de maatregel verlengen.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting?
6. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. Er was in eerste instantie een vlucht gepland op 26 augustus 2024, maar deze is op 23 augustus 2024 geannuleerd omdat de afgegeven laissez-passer onjuist zou zijn. Het is onduidelijk wat er daarna is gebeurd. Er is weliswaar een nieuwe vlucht gepland voor op 30 september 2024, maar er is nog geen laissez-passer afgegeven. Verder is niet gebleken dat de minister sinds 23 augustus 2024 contacten heeft gehad met de Algerijnse autoriteiten.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister heeft op de zitting toegelicht dat hij, nadat de eerdere vlucht op 23 augustus 2024 is geannuleerd, op 26 augustus 2024 een nieuwe vlucht heeft aangevraagd en dat deze vlucht (voor 30 september 2024) op 28 augustus 2024 akkoord is bevonden. Gelet op het feit dat de minister voor de uitzetting afhankelijk is van de beschikbaarheid van vluchten en escorts van de Koninklijke Marechaussee, is een vlucht op 30 september 2024 niet onredelijk laat. Daarnaast blijkt uit het dossier dat op 16 augustus 2024, tegelijkertijd met het uitreiken van het verlengingsbesluit, een vertrekgesprek met eiser is gevoerd. Daarom werkt de minister naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
7. Eiser betoogt dat het zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt. Hij wijst erop dat hij al bijna zeven maanden in bewaring zit, maar dat de uitzetting nog altijd niet heeft plaatsgevonden en dat er (mede daarom) geen zicht is op afgifte van een laissez-passer.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat zicht op uitzetting naar Algerije in het algemeen niet ontbreekt [6] en dat niet is gebleken dat dit in het geval van eiser anders is. Dat de bewaring van eiser al bijna zeven maanden duurt, maakt dit niet anders. De reden dat eiser langer in bewaring moet zitten, is dat een eerdere uitzetting niet kon plaatsvinden in verband met een onjuist laissez-passer. Het is echter – ondanks de eerdere onjuiste laissez-passer – niet gebleken dat de Algerijnse autoriteiten de aanvraag om een laissez-passer niet (langer) in behandeling hebben en dus geen (nieuwe) laissez-passer zullen afgeven. Bovendien wijst de minister er terecht op dat de werkwijze van de Algerijnse autoriteiten is dat een laissez-passer vlak voor de vlucht wordt afgegeven als zij eerder een nationaliteitsbevestiging hebben afgegeven. [7] De Algerijnse nationaliteit van eiser is eerder door de Algerijnse autoriteiten bevestigd en voor eiser staat op 30 september 2024 een nieuwe vlucht gepland. Hierdoor is aannemelijk dat in het geval van eiser uiterlijk vóór deze vlucht een laissez-passer zal worden afgegeven. Het zicht op uitzetting ontbreekt dus niet.
Moet de belangenafweging in het voordeel van eiser uitvallen?
8. Eiser betoogt dat de minister de belangenafweging in zijn voordeel had moeten laten uitvallen. Eiser heeft last van zijn linkerarm. Hoewel dit volgens eiser niet per se leidt tot detentieongeschiktheid, had de minister dit wel (kenbaar) in de belangenafweging moeten meewegen. Eiser stelt in zijn eigen omgeving immers beter te genezen dan in detentie.
8.1.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat eiser in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze over de voorgenomen verlenging van de maatregel naar voren te brengen, maar dat hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Het had op zijn weg gelegen om zijn medische omstandigheden al op dat moment naar voren te brengen, zodat de minister dat in het verlengingsbesluit expliciet had kunnen meewegen. De minister had in de medische omstandigheden bovendien geen aanleiding hoeven zien om de belangenafweging in het voordeel van eiser te laten uitvallen. De minister mocht daarbij zwaar gewicht toekennen aan het feit dat de uitzetting van eiser op korte termijn kan worden gerealiseerd. Bovendien heeft de minister er op zitting terecht op gewezen dat de rechtbank over de medische omstandigheden al eerder heeft overwogen dat deze niet maken dat de minister over had moeten gaan tot een lichter middel dan de inbewaringstelling van eiser. [8]
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
9. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor het verlengen van deze maatregel niet is voldaan. [9]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verlenging van de maatregel rechtmatig is. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroepEen partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
3.Zie artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van de Vw 2000.
4.Dat staat in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000.
5.Dit blijkt onder meer uit het verslag van het vertrekgesprek van 8 augustus 2024, p. 1.
6.ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
7.Vergelijk Rb. Den Haag (zp Arnhem) 29 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4567, r.o. 4.2.2.
8.Zie bijvoorbeeld Rb. Den Haag (zp Arnhem) 1 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10178, r.o. 8.1 en Rb. Den Haag (zp Arnhem) 29 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8234, r.o. 5.1.
9.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.