ECLI:NL:RBDHA:2024:10178

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
NL24.25277
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het voortduren van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 21 februari 2024 en is eerder getoetst in eerdere uitspraken. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 26 juni 2024 gesloten en de zaak niet op zitting behandeld. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris zijn medische klachten bagatelliseert en onvoldoende voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris de medische klachten serieus neemt en voldoende voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank stelt vast dat er zicht op uitzetting naar Algerije bestaat, en dat er geen grond is om te concluderen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel van bewaring niet zijn voldaan. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25277

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 21 februari 2024.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 12 maart 2024. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspaak van 29 mei 2024. [2]
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 26 juni 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring was niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
5. Uit de uitspraak van 29 mei 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 24 mei 2024) van de maatregel rechtmatig was.
Moet de staatssecretaris een medisch onderbouwd standpunt overleggen?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris zijn standpunt over de medische klachten van eiser niet met medische stukken heeft onderbouwd. Eiser betoogt dat de medische klachten van eiser worden gebagatelliseerd door de staatssecretaris. Eiser heeft een mitella en lijdt pijn. De regievoerder schrijft ten onrechte in het verslag van het vertrekgesprek dat eiser een operatie wil afdwingen.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank volgt niet het betoog van eiser dat de staatssecretaris de medische klachten bagatelliseert. Uit de vertrekgesprekken volgt namelijk dat zijn klachten serieus worden genomen. Zo volgt uit het vertrekgesprek van 17 juni 2024 dat hij in behandeling is bij een fysiotherapeut. Uit het vertrekgesprek van 15 mei 2024 volgt ook dat de staatssecretaris naar aanleiding van de klacht van eiser dat hij niet geopereerd wordt contact heeft opgenomen met de Medische Dienst van het Detentiecentrum Rotterdam. De Medische Dienst heeft de staatssecretaris laten weten dat het advies van de arts is om naar de fysiotherapeut te gaan. Eiser wordt daarom behandeld door een fysiotherapeut. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat eiser de benodigde medische zorg krijgt. Mocht eiser van mening zijn dat de zorg in het detentiecentrum onvoldoende is, kan hij volgens vaste rechtspraak hierover klagen bij de directeur van het detentiecentrum. [3]
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt. Gezien de lange duur van bewaring had de staatssecretaris op dossierniveau moeten rappelleren bij Algerijnse autoriteiten op de laissez-passer aanvraag. Na vier maanden is er nog steeds geen afspraak gemaakt voor een presentatie in persoon en is zijn de identiteit en nationaliteit niet bevestigd. Bovendien blijkt uit de voortgangsrapportage dat de staatssecretaris op 20 juni 2024 een belangenafweging gaat maken. Onduidelijk is waarom de staatssecretaris op 20 juni een belangenafweging gaat maken en niet eerder.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat de staatssecretaris maandelijks een vertrekgesprek heeft gevoerd met eiser. Voor het laatst is op 17 juni 2024 een vertrekgesprek gevoerd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat een vertrekgesprek is aan te merken als een handeling van directe betekenis voor de overdracht. [4] Ook blijft de staatssecretaris rappelleren op de laissez-passer aanvraag van eiser ten aanzien van Algerije. Voor het laatst heeft de staatssecretaris schriftelijk gerappelleerd op 18 juni 2024. Het is aan de staatssecretaris om te beoordelen welke handelingen noodzakelijk zijn om de terugkeer van eiser te realiseren. Het is daarom ook niet aan de rechtbank om te oordelen dat de staatssecretaris op dossierniveau moet rappelleren. [5] Dat de staatssecretaris niet eerder een belangenafweging heeft gemaakt doet niet af aan het gegeven dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld gedurende de inbewaringstelling. Verder heeft eiser niet onderbouwd waarom de staatssecretaris eerder een belangenafweging had moeten maken en welke belangen daarbij afgewogen moeten worden.
Ontbreekt zicht op uitzetting?
8. De staatssecretaris voert tot slot aan dat zicht op uitzetting ontbreekt binnen een redelijke termijn.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Net zoals is geoordeeld in het eerdere vervolgberoep van 29 mei 2024 ontbreekt zicht op uitzetting niet. De Afdeling heeft namelijk geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Algerije bestaat. [6] De rechtbank ziet in geval van eiser (opnieuw) geen reden voor een ander oordeel.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
9. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [7]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het voortduren van de inbewaringstelling van eiser is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag, zp. Arnhem, 12 maart 2024, met zaaknummer NL24.7077 (niet gepubliceerd).
2.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 29 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8234.
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS 10 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8075, 25 november 2020,ECLI:NL:RVS:2020:2795 en 29 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:4002.
4.ABRVS 4 mei 2018, ECLI.NL:RVS:2018:1505.
5.ABRvS 18 november 2008, ECLI:NLRVS:2008:BG5649; ABRvS 4 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013;2415.
6.ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
7.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.