In deze zaak heeft eiser op 25 februari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de minister op 21 juni 2024 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit. Vervolgens heeft eiser op 10 juli 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld en er zijn meer dan twee weken verstreken sinds deze ingebrekestelling.
De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is. Gelet op de jurisprudentie, waaronder ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353, legt de rechtbank een rechterlijke dwangsom op aan de minister. De minister moet binnen zestien weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de asielaanvraag van eiser bekendmaken. Tevens moet de minister een dwangsom van € 100,- betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50.