ECLI:NL:RBDHA:2024:14874

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
NL24.34246
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring ex art 59b Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 30 augustus 2024 was genomen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank overwoog dat de gronden voor de bewaring, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht, terecht aan eiser waren tegengeworpen. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij Nederland op de voorgeschreven wijze was binnengekomen en had zich eerder aan het toezicht onttrokken. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende voortvarend werkte aan de asielaanvraag van eiser en dat er geen aanleiding was om een lichter middel dan bewaring op te leggen. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve getoetst en vastgesteld dat de maatregel op de juiste gronden was opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34246

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister,
(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is samen met zijn gemachtigde verschenen. Tevens is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De minister heeft onderhavige maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b (b-grond) en c (c-grond), van de Vw. Indien aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de minister zich op het standpunt, dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens, die noodzakelijk zijn voor beoordeling van eisers asielaanvraag, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen (b-grond). De minister heeft hieraan ten grondslag dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Daarnaast heeft de minister in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen (c-grond).
1.2.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend is toe te passen.
1.3.
De minister heeft ter zitting zware grond 3f laten vallen.
2. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
3. De rechtbank stelt vast, dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De stelling van eiser, dat de grondslag voor de maatregel van bewaring te laat is omgezet, treft geen doel. De rechtbank overweegt, dat een beroep op niet tijdige omzetting moet worden gedaan tegen de maatregel, waarvan wordt gesteld dat die ten onrechte te laat is omgezet. [1] Omdat die maatregel nu niet ter toetsing voorligt, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of die maatregel te laat is omgezet.
Grondslag en gronden b-grond
4. De rechtbank is van oordeel, dat de maatregel terecht op basis van de b-grond van artikel 59b van de Vw is opgelegd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] , volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb opgenomen lichte en zware gronden – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen.
4.1.
De rechtbank is van oordeel, dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 4a, 4c en 4d in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister, dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Eiser heeft immers niet aannemelijk gemaakt, dat hij Nederland op de voorgeschreven wijze is ingereisd (3a), hij is meermaals niet verschenen bij de gehoren en heeft niet voldaan aan de meldplicht (3b) en hij heeft een terugkeerbesluit opgelegd gekregen op 18 augustus 2022 en geen gevolg gegeven aan de daarin gestelde vertrektermijn (3c). Eiser heeft niet voldaan aan de verplichtingen uit artikel 4.21 van het Vb (4a), hij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats (4c) en beschikt niet over voldoende middelen van bestaan (4d). De minister heeft het onttrekkingsrisico voldoende gemotiveerd.
4.2.
De rechtbank is van oordeel, dat zware grond 3i ten onrechte aan eiser is tegengeworpen. De rechtbank overweegt, dat eiser door het indienen van een asielaanvraag rechtmatig verblijf geniet en dat de verplichting tot terugkeer op het moment van de inbewaringstelling niet voor hem geldt. De grond is daarmee feitelijk onjuist.
Grondslag c-grond
5. De rechtbank is van oordeel, dat ook artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c Vw (c-grond) terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd. Eiser werd reeds voor het opleggen van de huidige maatregel in bewaring gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn en heeft reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure gehad. Eiser heeft, vlak voor zijn feitelijke uitzetting naar Algerije op 30 augustus 2024, asiel aangevraagd op Schiphol. Het is aannemelijk, dat eiser dit op het laatste moment heeft gedaan om zijn terugkeer te frustreren.
Lichter middel
6. De rechtbank is van oordeel, dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel dan de maatregel van bewaring op te leggen. In dit kader acht de rechtbank van belang, dat reeds hiervoor is overwogen, dat de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. Dat voor eiser op dit moment geen vertrekplicht geldt, is gelet op het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet relevant. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser, die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid in het kader van de asielaanvraag
7. De rechtbank is van oordeel, dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de asielaanvraag van eiser. Hiertoe overweegt de rechtbank, dat eiser in het kader van zijn asielaanvraag nader is gehoord op 5 september 2024, een voornemen heeft ontvangen op 7 september 2024 en een beschikking opgelegd heeft gekregen op 9 september 2024.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier op 19 september 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), van 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:67.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011.