In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Afghaanse nationaliteit, op 17 december 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de minister op 27 maart 2024 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing en heeft op 12 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, aangezien de minister geen verweerschrift heeft ingediend.
De rechtbank overweegt dat volgens de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. De wettelijke beslistermijn voor de minister om op de aanvraag van eiser te beslissen was verstreken op 17 maart 2024, en eiser heeft rechtsgeldig de minister in gebreke gesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is. Gezien de jurisprudentie zal de rechtbank een rechterlijke dwangsom opleggen en de minister verplichten om alsnog een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiser.
De rechtbank stelt dat de minister binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak een beslissing moet nemen. Tevens wordt de minister veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten van eiser worden vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.