In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Russische nationaliteit, op 18 december 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft op deze aanvraag niet tijdig beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiser op 20 maart 2024. Eiser heeft vervolgens op 19 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn, die was verlengd met negen maanden, op 18 maart 2024 was verstreken. Eiser heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld en er zijn meer dan twee weken verstreken sinds deze ingebrekestelling.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank legt de minister een rechterlijke dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser.
De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van N. Ouahim, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl. Eiser en de minister hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.