In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend op 18 februari 2023. De minister van Asiel en Migratie, verweerder, heeft niet tijdig beslist op deze aanvraag, wat heeft geleid tot het indienen van beroep door eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de wettelijke beslistermijn van zes maanden, die onder toepassing van WBV 2023/3 met negen maanden was verlengd, heeft overschreden. Eiser heeft verweerder op 25 mei 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep, wat de rechtbank heeft geleid tot de conclusie dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 19 augustus 2024.