ECLI:NL:RBDHA:2024:1491

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
NL24.2527
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende persoon, tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had eerder een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op 3 juli 2023, waartegen hij beroep had ingesteld, met een verzoek om schadevergoeding. De staatssecretaris heeft de maatregel op 12 december 2023 opgeheven, waarna de rechtbank heeft besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en het onderzoek op 30 januari 2024 heeft gesloten.

De rechtbank heeft zich in deze uitspraak gericht op de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig was voorafgaand aan de opheffing. Eiser stelde dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld, omdat hij in september zijn vingerafdrukken had afgegeven en er onduidelijkheid bestond over de voortgang van zijn uitzetting naar Marokko. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld, onderbouwd door een voortgangsrapport waarin werd aangegeven dat op 12 oktober 2023 een LP-aanvraag was gedaan met de vingerafdrukken van eiser.

De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat het zicht op uitzetting naar Marokko ontbrak ten tijde van de inbewaringstelling van eiser. Eiser had bovendien meerdere keren geweigerd om vertrekgesprekken te voeren en zijn vingerafdrukken af te geven, wat de langere duur van de maatregel voor zijn rekening en risico bracht. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.2527

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: J.C. van de Leuv).

Procesverloop

Verweerder heeft op 3 juli 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft op 12 december 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
Verweerder heeft een voortgangsrapport overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en op 30 januari 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de maatregel van bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring en het voortduren daarvan al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring en het voortduren daarvan tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraken ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. [2] Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, ter beoordeling of vanaf 23 oktober 2023 het voortduren van de maatregel van bewaring tot aan de opheffing daarvan rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, omdat hij reeds in september zijn vingerafdrukken heeft afgegeven en onduidelijk is wat verweerder hiermee heeft gedaan. Verder voert eiser aan dat geruime tijd duidelijk was dat het zicht op uitzetting naar Marokko ontbrak.
5. Anders dan eiser stelt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. Uit het voortgangsrapport blijkt dat op 12 oktober 2023 een LP [3] -aanvraag is gedaan, waarbij ook de vingerafdrukken zijn meegestuurd van eiser. Verder is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat het zicht op uitzetting naar Marokko ten tijde van eisers inbewaringstelling ontbrak. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser meerdere keren geen vertrekgesprekken wilde voeren en eerder weigerde om zijn vingerafdrukken af te geven, zodat de langere duur van de maatregel van bewaring voor rekening en risico van eiser komt. De opmerking van eiser dat verweerder te lang heeft gewacht met het opheffen van de maatregel van bewaring wordt dan ook niet gevolgd.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond; en
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Rb Den Haag (zittingsplaats Middelburg) 20 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11035, 31 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13408 en 26 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16399.
3.Laissez-passer.