ECLI:NL:RBDHA:2024:14938

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
NL23.31285
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraak op verzet inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf nareis asiel

Op 2 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposante, vertegenwoordigd door mr. R. Hijma, had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 4 januari 2024, waarin haar beroep gegrond was verklaard. De rechtbank had verweerder, de Minister van Asiel en Migratie, opgedragen om binnen vier weken een besluit te nemen op de aanvraag van opposante voor een machtiging tot voorlopig verblijf. Opposante stelde dat de rechtbank in de eerdere uitspraak ten onrechte de wegingsfactor 'zeer licht' had toegepast bij de proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde dat de uitspraak van 4 januari 2024 niet juist was, omdat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in een eerdere uitspraak had overwogen dat in vreemdelingenzaken de wegingsfactor niet lager dan 0,5 mag zijn. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond en liet de eerdere uitspraak vervallen voor zover deze betrekking had op de onjuiste toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank deed ook uitspraak op het beroep en veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van opposante, zowel in de beroepsprocedure als in het verzet, elk ter hoogte van € 437,50. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.31285
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[opposante], opposante V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. R. Hijma),

en
de Minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposante heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf nareis asiel (de aanvraag).
In de uitspraak van 4 januari 2024 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank verweerder opgedragen om binnen vier weken na de dag van verzending van die uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Opposante is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.

Overwegingen

Ten aanzien van het verzet
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1 Hieronder legt de rechtbank dat uit.
2. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak op 4 januari 2024 gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank op 4 januari 2024 terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was. Oordelend in verzet, kijkt de rechtbank (nog) niet of opposante gelijk heeft met haar beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank tot het oordeel komt dat de uitspraak van de rechtbank van 4 januari 2024 niet juist was.
1. Op grond van artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. Volgens opposante is de uitspraak van 4 januari 2024 niet juist, omdat de rechtbank bij het bepalen van de proceskostenveroordeling ten onrechte de wegingsfactor ‘zeer licht’ heeft toegepast.
5. De rechtbank volgt opposante in dit standpunt. In de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 27 maart 20242 is overwogen dat indien een beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, de ABRvS in vreemdelingenzaken geen aanleiding ziet een nog lagere wegingsfactor te hanteren dan 0,5. Dit betekent dat de rechtbank in de bestreden uitspraak ten onrechte heeft nagelaten om de wegingsfactor ‘licht’ te passen. Het verzet is kennelijk gegrond.
6. In het licht van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 april 19963 is het naar het oordeel van de verzetsrechter niet aangewezen om daarom de hele uitspraak van 4 januari 2024 te laten vervallen. De rechtbank zal deze uitspraak dan ook alleen laten vervallen voor zover daarbij artikel 8:75 van de Awb onjuist is toegepast. Ter zake hervat de rechtbank het onderzoek in de stand waarin dat zich bevond voordat de buiten- zittinguitspraak van 4 januari 2024 werd gedaan.
Ten aanzien van het beroep
7. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de beroepszaak. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het beroep.
8. Nu – zoals hiervoor reeds is omschreven – de wegingsfactor bij het bepalen van de proceskosten door de ABRvS is vastgesteld op 0,5 en er verder geen discussie meer bestaat over het beroep, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door opposante gemaakte proceskosten in de beroepsprocedure. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag omdat opposante een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).
Conclusie en gevolgen
9. Het verzet en het beroep zijn gegrond.
10. Nu het verzet gegrond wordt verklaard, veroordeelt de rechtbank verweerder ook in de door opposante gemaakte proceskosten in verzet. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag, omdat opposante een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een verzetschrift in te dienen. Toegekend wordt € 437,50 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
-verklaart de uitspraak van 4 januari 2024 vervallen voor zover daarbij artikel 8:75 van de Awb onjuist is toegepast;
-laat de uitspraak van 4 januari 2024 voor het overige in stand;
-veroordeelt verweerder, voor zover dit nog niet door verweerder is voldaan, tot betaling van de door opposante gemaakte proceskosten in beroep, tot een bedrag van € 437,50;
-veroordeelt verweerder tot betaling van de door opposante gemaakte proceskosten in verzet, tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
L.M. Kalkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 augustus 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend, voor zover daarbij is beslist op het verzet.
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, voor zover daarbij is beslist op het beroep, dan kunt u hoger beroep instellen bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. U moet dit doen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.