ECLI:NL:RBDHA:2024:14971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
NL24.30130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 30 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië volgens de minister verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 20 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat Kroatië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Eiser betoogt dat Griekenland verantwoordelijk is, omdat hij daar als eerste asiel heeft aangevraagd. De rechtbank constateert echter dat het claimverzoek aan Kroatië geldig is, ondanks dat niet alle relevante informatie over de eerdere aanvraag in Griekenland is vermeld. De rechtbank wijst erop dat Kroatië toegang heeft tot Eurodac en dus op de hoogte kan zijn van de situatie van eiser.

Eiser voert verder aan dat de situatie in Kroatië problematisch is, met lage inwilligingspercentages en risico op pushbacks. De rechtbank stelt vast dat de minister in zijn besluit mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met zijn mensenrechten. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de Kroatische autoriteiten en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser kan worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30130
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. R. Hijma),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. A.R.J. Maas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 30 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Khabote als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Verantwoordelijkheid Kroatië
5. Eiser voert aan dat niet Kroatië, maar Griekenland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Uit Eurodac blijkt namelijk dat eiser als eerste in Griekenland asiel heeft aangevraagd en daar een terugkeerbesluit heeft gekregen. De minister heeft dit ten onrechte niet vermeld in het claimverzoek aan Kroatië. Er is daarom geen geldig claimakkoord tot stand gekomen. Eiser wijst er ook op dat Kroatië het claimverzoek heeft geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening “in order to determine the responsibility for the person mentioned above” en dat Kroatië hem dus mogelijk terugstuurt naar Griekenland.
6. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt vast dat in het claimverzoek inderdaad niet is vermeld dat eiser in Griekenland als eerste asiel heeft aangevraagd en daar een terugkeerbesluit heeft gekregen, en dat de Eurodacgegevens waar dit uit blijkt niet zijn opgenomen. Dat is in strijd met artikel 23, vierde lid, van de Dublinverordening, waaruit volgt dat in het claimverzoek de informatie moet worden vermeld die relevant is voor de bepaling van de verantwoordelijke lidstaat. De rechtbank verbindt in dit geval echter geen gevolgen aan de schending van artikel 23, vierde lid, van de Dublinverordening. Kroatië heeft het claimverzoek geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. Daaruit volgt dat Kroatië de verdere bepaling van de verantwoordelijke lidstaat op zich heeft genomen. De Kroatische autoriteiten hebben ook toegang tot Eurodac en kunnen dus op de hoogte zijn van de asielaanvraag en het terugkeerbesluit in Griekenland. Gelet op het voorgaande is er een geldig claimakkoord tot stand gekomen. In aanvulling op het voorgaande merkt de rechtbank nog op dat uit het AIDA-rapport van juli 2024, update 2023, p. 50 blijkt dat volgens informatie van het Kroatische ministerie van binnenlandse zaken Kroatië gedurende 2023 individuele garanties vroeg bij claimverzoeken aan Griekenland. Uit het AIDA-rapport update 2023, p. 57 blijkt verder dat volgens informatie tot augustus 2018 sinds 15 maart 2017 alle claimverzoeken door Griekenland zijn afgewezen en geen overdrachten zijn uitgevoerd. Uit het AIDA- rapport blijkt niet dat er inmiddels wel weer overdrachten plaatsvinden. Er is dus geen aanleiding om te veronderstellen dat eiser door Kroatië overgedragen wordt aan Griekenland. De beroepsgrond slaagt niet.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel

7. Eiser stelt dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser voert daartoe aan dat uit het AIDA- rapport update 2023, p. 97 blijkt dat 97% van de personen die asiel aanvragen in Kroatië binnen 3 dagen het land weer verlaten. Eiser ziet daarin een aanknopingspunt dat de situatie in Kroatië niet goed is. Verder blijkt uit het AIDA-rapport, p. 8 en 9, dat de inwilligingspercentages in 2023 onverminderd laag bleven. Volgens eiser is de minister in het bestreden besluit onvoldoende op het doorreizen en het lage inwilligingspercentage ingegaan. Verder verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 17 juli 20242 en de daarin aangehaalde bronnen, namelijk een brief van VluchtelingenWerk Nederland (VWN) van 13 juni 2024 en een brief van Centre for Peace
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 NL24.22621 en NL24.22622 (niet gepubliceerd).
Studies (CPS) van 19 januari 2024. Zittingsplaats Amsterdam heeft geoordeeld dat er nader onderzoek nodig is naar het risico dat Dublinterugkeerders slachtoffer worden van pushbacks en naar het tekort in opvangplekken. Eiser verwijst verder naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 6 augustus 20243 die ook als (voorlopig) oordeel heeft gegeven dat de minister zonder nader onderzoek niet uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De voorzieningenrechter betrekt bij dat oordeel ook dat uit de Afdelingsuitspraken van 19 juni 2024 en 8 juli 2024 niet blijkt dat nieuwe informatie van VWN, AIDA en CPS is meegenomen. Tot slot heeft eiser verwezen naar de brief van VWN van 8 augustus 2024, waarin de problemen met de opvangcapaciteit nog eens worden bevestigd.
8. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit voor Kroatië geoordeeld in zijn uitspraak van 1 juni 20234 en onlangs nog bevestigd in de uitspraken van 19 juni 20245, 25 juni 20246 en 31 juli 20247. Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat de Kroatische autoriteiten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
9. De rechtbank oordeelt dat eiser hier niet in is geslaagd. Over de vermelding in het AIDA-rapport update 2023 dat 97% van de asielzoekers in Kroatië binnen 3 dagen weer doorreist, heeft de minister op de zitting terecht gezegd dat dit allerlei redenen kan hebben, en dat hieruit niets kan worden afgeleid over de situatie voor Dublinclaimanten. Verder heeft de minister op de zitting gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2024. Daarin heeft de Afdeling de uitspraak van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 17 juni 2024 bevestigd en de motivering onder 7 van de uitspraak overgenomen. Daar overweegt de rechtbank over het lage inwilligingspercentage: “Dat er ten opzichte van het aantal ingediende asielaanvragen in 2022 en een deel van 2023 slechts een klein aantal is ingewilligd, maakt op zichzelf niet dat geconcludeerd dient te worden dat Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Dit biedt immers te weinig informatie om enige conclusie aan te verbinden, laat staan dat hieruit volgt dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure.” De rechtbank is het daarmee eens. Eiser heeft specifiek voor de situatie voor Syriërs nog gewezen op het AIDA-rapport update 2023,
p. 8 en 9, waaruit blijkt dat van de door 3752 Syriërs in 2023 ingediende asielaanvragen er één is ingewilligd en één is afgewezen. Uit de informatie blijkt echter ook dat er eind 2023 slechts 120 asielaanvragen van Syriërs in behandeling waren. Het lage inwilligingspercentage kan dus ook te maken hebben met het doorreizen van de aanvragers
en de doorlooptijden van de procedure. De rechtbank ziet daarin dus ook geen aanknopingspunten dat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure.
10. Over het gestelde risico op pushbacks overweegt de rechtbank als volgt. In de aangehaalde stukken is geen eenduidige informatie opgenomen waaruit blijkt dat Dublinterugkeerders risico lopen op pushbacks. De conclusie in de brief van CPS “From all of the above-mentioned reasons, as well as the fact that asylum seekers returned to Croatia according to Dublin Regulation cannot be distinguished from other asylum seekers present in Croatia, it cannot be ruled out that the Dublin returnees could also fall victim to pushbacks” is onvoldoende om aan te nemen dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen slachtoffer worden van pushbacks. In de brief worden geen concrete voorbeelden gegeven van pushbacks van personen die op grond van de Dublinverordening aan Kroatië zijn overgedragen. Verder blijkt uit het AIDA-rapport update 2023 en de brieven van VWN ook niet dat Dublinterugkeerders te maken krijgen met pushbacks.
In de stukken is ook onvoldoende onderbouwing te vinden voor de stelling dat de opvangcapaciteit zodanig ernstig tekort schiet dat sprake is van structurele tekortkomingen die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. De (grote) aantallen asielzoekers en Dublinclaimanten die in de stukken worden genoemd en worden gerelateerd aan het (geringe) aantal opvangplekken, leidt niet zonder meer tot de conclusie dat sprake moet zijn van grote tekorten in de opvang. De verblijfsduur in opvang is volgens de informatie erg kort, zodat niet alle asielzoekers die worden geregistreerd tegelijkertijd in de opvang verblijven. In het AIDA-rapport update 2023, p. 93 en 97 is immers opgenomen dat volgens het ministerie de gemiddelde verblijfsduur “(…) in the Reception Centre in 2023 was less than 3 days, with the largest number of people leaving the Centre within 24 hours of arrival.” Hierbij is ook vermeld dat Kroatië ook in 2023 nog als doorreisland werd aangemerkt. Bovendien volgt uit het AIDA-rapport update 2023, p. 57 en 58 dat Dublinterugkeerders in beginsel zonder problemen worden toegelaten tot de asielprocedure. Ook blijkt uit de brieven van CPS, VWN en het AIDA-rapport update 2023 dat de Kroatische autoriteiten zich inzetten om opvangplaatsen te creëren, en zich dus niet onverschillig opstellen. Verder geven de overgelegde stukken geen wezenlijk ander beeld van de opvangomstandigheden in Kroatië dan volgt uit de informatie die de Afdeling heeft betrokken bij zijn uitspraak van 1 juni 2023. Ook is niet gebleken dat klagen bij voorkomende problemen onmogelijk of zinloos is.
11. Het voorgaande betekent dat de minister mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Er is geen sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
12. Eiser voert aan dat de minister in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op zijn persoonlijke ervaringen met de Kroatische autoriteiten. Volgens eiser had de minister daarin aanleiding moeten zien om zijn asielvaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen.
13. De beroepsgrond slaagt niet. In het bestreden besluit is overwogen dat niet is gebleken van (ernstige) psychische gevolgen als gevolg van de ervaringen in Kroatië. Ook is overwogen dat er ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het is daarom niet aannemelijk dat eiser bij overdracht aan Kroatië in een vergelijkbare situatie terecht zal komen als bij en na zijn (pogingen tot) illegale inreis in
Kroatië. Tegen deze achtergrond mocht de minister zich op het standpunt stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht onevenredig hard is. Er is geen sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser mag worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 augustus 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.