ECLI:NL:RBDHA:2024:14995

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
NL24.25935
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Versnelde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 17 juli 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de minister van Asiel en Migratie. De minister heeft op 20 oktober 2023 een ingebrekestelling ontvangen van eiser wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De rechtbank Den Haag heeft op 8 februari 2024 het beroep van eiser gegrond verklaard en de minister opgedragen binnen acht weken een beslissing te nemen. Eiser heeft op 25 juni 2024 opnieuw beroep ingesteld omdat de minister niet tijdig een besluit heeft genomen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de termijn om op de aanvraag van eiser te beslissen heeft overschreden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister binnen vier weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd, met een maximum van € 7.500,-, om de minister te prikkelen tot het nemen van een besluit. De rechtbank heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25935

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Eiser] ,

[V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister.

Procesverloop

Eiser heeft op 17 juli 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de minister.
Bij brief van 20 oktober 2023, door de minister op 23 oktober 2023 ontvangen, heeft eiser de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
Bij uitspraak van 8 februari 2024 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft in deze uitspraak bepaald dat de minister binnen acht weken na bekendmaking van de uitspraak alsnog een beslissing bekend moet maken op de aanvraag van eiser.
Eiser heeft vervolgens op 25 juni 2024 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.
5. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
6. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 17 juli 2022. Bij uitspraak van 8 februari 2024 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag gegrond verklaard. In die uitspraak heeft de rechtbank de minister een nieuwe beslistermijn van acht weken opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de opgelegde termijn om op de aanvraag van eiser te beslissen is verstreken op 4 april 2024.
7. Het beroep is kennelijk gegrond.
8. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie ter zake (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht.
9. De rechtbank is van oordeel dat ook in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden, zoals in die uitspraak benoemd, is overschreden het van belang blijft dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 8 februari 2024 een termijn van acht weken opgelegd, maar dit heeft tot op heden niet geleid tot een besluit op de aanvraag van eiser. Omdat in het geval van eiser al een aanvullend nader gehoor heeft plaatsgevonden en verder niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, acht de rechtbank het thans niet onmogelijk voor de minister om op zorgvuldige wijze binnen vier weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de minister binnen vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
10. De rechtbank ziet aanleiding om in deze zaak opnieuw, met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van
€ 7.500,- op te leggen. De rechtbank acht deze dwangsom redelijk. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. De dwangsom is bedoeld als prikkel om het bestuursorgaan te bewegen een besluit te nemen. In de meeste gevallen is een dwangsom van €100,- per dag met een maximum van € 7.500,- daarvoor voldoende. In geval van een weigerachtige houding om een besluit te nemen behoort een extra prikkel in de vorm van een verhoging van het bedrag per dag tot de mogelijkheden. Zie ook het landelijk beleid dat hierover is vastgesteld op 25 maart 2020. In dit geval ziet de rechtbank geen aanleiding voor zo’n verhoging. Daarbij is van belang dat geen sprake is van een weigerachtige houding in die zin dat verweerder geen besluit wenst te nemen, maar dat sprake is van – algemeen bekende – capaciteitsproblemen die ertoe leiden dat er niet tijdig kan worden beslist. Omdat het bestaan van die problemen niet wegneemt dat het niet tijdig beslissen aan de minister kan worden toegerekend én de vreemdeling wel belang heeft en houdt bij een spoedige beslissing op zijn aanvraag is de rechtbank van oordeel dat een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,- redelijk is.
11. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de minister op om uiterlijk op binnen vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
D. Drent, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.