In deze zaak heeft eiser op 22 januari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de minister op 24 mei 2024 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit. Vervolgens heeft eiser op 23 juli 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft de aanvraag op tijd ingediend en de beslistermijn is verlengd met negen maanden, maar deze termijn is inmiddels verstreken. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank legt de minister een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de minister uiterlijk op 17 december 2024 een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank stelt dat de minister € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.