In deze zaak heeft eiser, een Russische nationaliteit houder, op 15 december 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiser op 24 maart 2024. Eiser heeft vervolgens op 22 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn op 15 maart 2024 is verstreken en dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet binnen de wettelijk vastgestelde termijn heeft beslist.
De rechtbank heeft op basis van de jurisprudentie bepaald dat de minister een rechterlijke dwangsom moet betalen van € 100,- voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast heeft de rechtbank de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van N. Ouahim, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.