In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. J.A. Pieters, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser diende zijn aanvraag in op 15 maart 2023, en volgens de wet moest de minister binnen zes maanden beslissen. Deze termijn werd echter met negen maanden verlengd op basis van de WBV 2023/3. Eiser heeft de minister op 1 juli 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep, waardoor het beroep kennelijk gegrond is verklaard.
De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft de minister een termijn van acht weken gegeven om een nader gehoor af te nemen en vervolgens binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag bekend te maken. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift.
De rechtbank heeft de uitspraak gedaan op 6 september 2024, waarbij het beroep gegrond is verklaard en het niet tijdig nemen van een besluit is vernietigd. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen zestien weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken, en heeft de voorwaarden voor de dwangsom en proceskostenvergoeding vastgesteld.