ECLI:NL:RBDHA:2024:15317

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
NL24.34972
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 september 2024 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van eiser, een Algerijnse nationaliteit houder. De minister van Asiel en Migratie had op 15 juni 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een verzoek van de minister om een rechtmatigheidsbeoordeling, in het kader van een arrest van het Hof van Justitie van 8 november 2022. Eiser was niet verschenen op de zitting, maar zijn gemachtigde was aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nationaliteit van eiser is bevestigd en dat er een vlucht is geboekt voor zijn uitzetting op 21 september 2024. De rechtbank concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn om te oordelen dat de uitzetting niet binnen een redelijke termijn kan plaatsvinden, ondanks eerdere annuleringen van vluchten. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend handelt en dat er zicht op uitzetting bestaat. Eiser's argumenten dat er geen zicht op uitzetting is en dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, worden verworpen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34972

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Procesverloop

De minister heeft op 15 juni 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Om uitvoering te geven aan het arrest van het Hof van Justitie van 8 november 2022 in de zaak C, B en X (gevoegde zaken C-704/20 en C-39/21, ECLI:EU:C:2022:858) heeft de minister op 6 september 2024 de rechtbank van deze voortduring in kennis gesteld en de rechtbank verzocht om een rechtmatigheidsbeoordeling te verrichten. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep in die zin dat eiser geacht wordt een verzoek om schadevergoeding te hebben ingediend indien de voortduring van de maatregel onrechtmatig wordt bevonden.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 2 juli 2024 [1] (in de zaak NL24.24917) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 28 juni 2024 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Ter zitting heeft de minister medegedeeld dat eiser op 19 september 2024 een nieuwe asielaanvraag heeft ingediend. De minister heeft tevens verklaard dat de maatregel van bewaring, die in deze procedure ter toetsing voorligt, nog niet is omgezet. Derhalve kan de maatregel worden getoetst tot de sluiting van dit onderzoek op 20 september 2024.
Standpunten eiser
4. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Hij betoogt dat de minister niet voldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Hiertoe voert eiser aan dat er in de drie maanden dat hij in bewaring zit nog geen presentatie is gepland en dat er sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure slechts vier keer is gerappelleerd op de laissez-passer (lp) aanvraag. Dit is naar het oordeel van eiser onvoldoende voortvarend.
4.1.
Voorts betoogt eiser dat er geen zicht op uitzetting bestaat. Hiertoe voert eiser aan dat uit het dossier niet blijkt dat de autoriteiten van Algerije bereid zijn hem terug te nemen, aangezien de presentatie tot op heden nog niet heeft plaatsgevonden. Eiser merkt op dat het enkele feit dat er een vlucht voor hem is geboekt, nog niet betekent dat hij daadwerkelijk zal worden uitgezet. Er is immers eerder een vlucht voor eiser geboekt die vervolgens werd geannuleerd.
4.2.
Eiser betoogt ten slotte dat zijn belang bij invrijheidsstelling zwaarder weegt dan het belang van de minister om de maatregel te laten voortduren. Eiser stelt dat met een lichter middel van minder ingrijpende aard, zoals een meldplicht, kan worden volstaan.
Oordeel van de rechtbank
5. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage en het verhandelde ter zitting blijkt, dat er sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure viermaal is gerappelleerd op de lp-aanvraag, laatstelijk op 12 september 2024. Er zijn meerdere vertrekgesprekken gevoerd met eiser, laatstelijk op 27 augustus 2024, en er is een vlucht voor eiser aangevraagd die inmiddels gepland staat op 21 september 2024. De rechtbank acht dit voldoende voortvarend.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting niet ontbreekt. De rechtbank stelt hierbij voorop dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije in het algemeen niet ontbreekt. [2] De rechtbank overweegt verder dat de nationaliteit van eiser is bevestigd, een vlucht is geboekt, en de uitzetting gepland staat op 21 september 2024. De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten om op voorhand te concluderen dat in het geval van eiser een lp niet zal worden afgegeven. Dat eerder een geboekte vlucht is geannuleerd en dat nog geen presentatie is gepland, doet hieraan niet af. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat in het geval van eiser het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt.
5.2.
Op eiser rust bovendien de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. [3] De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet verleent, zodat ook om die reden er zicht is op uitzetting.
5.3.
De rechtbank overweegt tot slot dat zij in haar eerdere uitspraak van 2 juli 2024 al heeft geoordeeld dat een lichter middel niet volstaat om de uitzetting van eiser te verzekeren. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangedragen waaruit blijkt dat de bewaring in de onderhavige beoordelingsprocedure onevenredig bezwarend is geworden of waarin de minister aanleiding had moeten zien een lichter middel op te leggen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier op 20 september 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 2 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10176.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892 en de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, 23 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7807.
3.De Afdeling, 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85, en de Afdeling, 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.