ECLI:NL:RBDHA:2024:15396

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
NL24.26932
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Tunesische eiser op grond van kennelijk ongegrondheid en veilig land van herkomst

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Tunesische nationaliteit, diende op 7 juni 2024 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 25 juni 2024 door de minister als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 29 augustus 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft vastgesteld dat Tunesië als veilig land van herkomst wordt beschouwd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij persoonlijk niet veilig is in Tunesië, ondanks zijn claims van discriminatie en problemen met toegang tot medische zorg. De rechtbank wijst erop dat eiser in het verleden wel toegang heeft gehad tot medische zorg en dat zijn verklaringen over discriminatie niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat de minister niet onzorgvuldig heeft gehandeld door de aanvraag af te wijzen zonder te wachten op de uitkomst van een onderzoek van het BMA, aangezien er geen voldoende aanknopingspunten waren voor een dergelijk onderzoek.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag van eiser standhoudt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26932

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. L.I. Siers),
en
de minister van Justitie en Veiligheid [1] ,
(gemachtigde: mr. A.N. Lammers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 7 juni 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 25 juni 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser heeft de Tunesische nationaliteit. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij Tunesië heeft verlaten vanwege sociaal maatschappelijke en medische redenen. Eiser heeft sinds zijn dertiende levensjaar diabetes. Hij verklaart problemen te hebben ondervonden ten aanzien van de beschikbaarheid en kosten van zorg en medicijnen in Tunesië. Ook stelt hij, als gevolg van zijn ziekte en omdat hij uit het zuiden van Tunesië komt, te worden gediscrimineerd.
Het bestreden besluit
4. In het bestreden besluit is de aanvraag voor de verblijfsvergunning asiel als kennelijk ongegrond afgewezen. De minister stelt zich op het standpunt dat eiser op basis van zijn verklaringen niet aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel, omdat Tunesië voor hem als veilig land van herkomst wordt aangemerkt.
Heeft eiser aannemelijk gemaakt dat Tunesië voor hem geen veilig land van herkomst is?
5. Eiser betoogt dat Tunesië in zijn geval geen veilig land is vanwege een combinatie van factoren. Hij heeft naar voren gebracht dat hij vanwege zijn ziekte en omdat hij uit het zuiden van Tunesië komt wordt gediscrimineerd en om die reden ook onvoldoende toegang heeft tot de benodigde medische voorzieningen voor de behandeling van diabetes. Tijdens de zitting heeft eiser toegelicht dat deze twee elementen (de discriminatie vanwege het behoren tot een bevolkingsgroep uit het zuiden en zijn ziekte) elkaar versterken en in samenhang moeten worden bezien. Samen maken deze omstandigheden dat eiser verwacht dat het niet mogelijk is om in zijn levensonderhoud te voorzien en de benodigde medische zorg te ontvangen. Daarnaast kan eiser hiervoor niet meer terugvallen op de hulp van zijn broer.
5.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat Tunesië in het algemeen wordt gezien als een veilig land van herkomst. Eiser heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat Tunesië voor eiser persoonlijk niet veilig is. De minister brengt naar voren dat eiser door de jaren heen wel toegang heeft gehad tot medische zorg en dat eiser zijn verklaringen over discriminatie niet heeft onderbouwd. Uit de beschikbare landeninformatie volgt volgens de minister ook niet dat mensen uit het zuiden van Tunesië gediscrimineerd worden.
5.2.
Volgens artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt bij de beoordeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd mede betrokken de omstandigheden dat de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn. In artikel 3.105ba van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en artikel 3.37f van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) zijn de vereisten neergelegd om een land aan te wijzen als veilig land van herkomst. De als veilige landen van herkomst aangewezen landen zijn opgenomen in bijlage 13 bij het VV 2000.
5.3.
Eiser is afkomstig uit Tunesië, dat als veilig land van herkomst wordt beschouwd. De rechtbank stelt vast dat eiser niet betwist dat dit land formeel gezien een veilig land van herkomst. Dit betekent dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat Tunesië in zijn specifieke omstandigheden toch niet veilig is en dat het voor hem niet mogelijk is om bescherming te krijgen van de autoriteiten in Tunesië. [2]
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Tunesië voor hem geen veilig land van herkomst is. Uit de verklaringen van eiser over de ondervonden problemen blijkt dat eiser door de jaren heen wel medische zorg heeft ontvangen. Dat het niet altijd gemakkelijk was om de goede toegang tot zorg te organiseren maakt nog niet dat Tunesië niet veilig is. Hieraan doet niet af dat hij eerder hulp kreeg van zijn broer en deze heeft aangegeven deze hulp niet meer te zullen bieden. Eiser heeft daarmee immers niet aannemelijk gemaakt dat in deze hulp niet op een andere manier kan worden voorzien. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat personen uit het zuiden van Tunesië - al dan niet bij de verstrekking van medische zorg - zodanig gediscrimineerd of achtergesteld worden dat eiser geen bescherming zou kunnen krijgen van de autoriteiten van Tunesië. Voor zover het eisers ziekte betreft heeft eiser verklaard dat deze discriminatie zat in de bejegening en in het moeilijker kunnen vinden van werk. Eiser heeft echter ook verklaard dat hij slechts twee keer heeft gesolliciteerd en dat er voor het meeste werk ervaring nodig is en dat hij daarom geen werk kon vinden. [3] Over zijn afkomst uit het zuiden van Tunesië heeft eiser slechts verklaard dat er discriminatie is voor verschillende staten en provincies en dat in het ziekenhuis alleen mensen worden aangesteld die uit andere gebieden komen en de manier van omgang anders is. Deze verklaringen maken niet dat Tunesië voor eiser niet veilig is. Verder blijkt ook niet uit de landeninformatie dat mensen uit het zuiden van Tunesië worden gediscrimineerd.
5.5.
Eiser voert verder aan dat de minister, zoals eiser heeft gevraagd, had moeten wachten op de uitkomst van het onderzoek van het BMA. Nu de minister dat niet heeft gedaan en in het bestreden besluit ook niet heeft gereageerd op dit verzoek namens eiser, is het besluit ook om die reden onzorgvuldig. Eiser heeft echter onvoldoende aanknopingspunten naar voren gebracht waardoor een onderzoek door de minister geïndiceerd zou zijn. Voor de minister was er dan ook geen aanleiding om het besluit over de asielaanvraag op te schorten in afwachting van de uitkomst van het onderzoek van het BMA. Dat de minister in het bestreden besluit niet is ingegaan op het verzoek om de beslissing aan te houden tot na het onderzoek van het BMA, maakt het besluit ook niet onzorgvuldig. De afwijzing van dat verzoek volgt impliciet uit het besluit en de minister heeft toegelicht dat Tunesië een veilig land van herkomst is.
5.6.
De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister bij de beoordeling voldoende rekening gehouden met eisers verklaringen over discriminatie en toegang tot medische voorzieningen?
6. Eiser betoogt dat de minister relevante omstandigheden ten onrechte niet heeft betrokken bij de beoordeling en de minister ten onrechte heeft geconcludeerd dat eisers verklaringen geen raakvlakken hebben met artikel 3 van het EVRM. Hij heeft ook ten aanzien van deze beroepsgrond naar voren gebracht dat hij vanwege zijn ziekte en omdat hij uit het zuiden van Tunesië komt wordt gediscrimineerd en om die reden ook onvoldoende toegang had tot de benodigde medische voorzieningen voor de behandeling van diabetes. Als gevolg daarvan zal volgens eiser sprake zijn van een situatie die in strijd is met artikel 3 EVRM.
6.1.
Volgens de minister vormen de medische omstandigheden op zichzelf geen omstandigheden waarvoor eiser in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning asiel. Daarnaast stelt de minister ook in reactie op deze beroepsgrond dat eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn ziekte werd gediscrimineerd.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet op basis van zijn verklaringen in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. De in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 opgenomen limitatieve opsomming van gronden voor verlening van een verblijfsvergunning asiel bevat uitsluitend de gronden waarop volgens de Kwalificatierichtlijn [4] internationale bescherming moet worden geboden. [5] De subsidiairebeschermingsstatus kan daarom alleen worden verleend als een vreemdeling een reëel risico loopt op “ernstige schade”, als bedoeld in artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn. Ernstige schade bestaat (voor zover relevant) volgens de Kwalificatierichtlijn uit onmenselijke of vernederende behandeling. Ernstige schade moet daarnaast volgens artikel 6 van de Kwalificatierichtlijn worden veroorzaakt door één van de “actoren” van ernstige schade, namelijk de staat, partijen of organisaties die de staat beheersen of niet-overheidsactoren waartegen de staat of deze partijen geen bescherming kunnen of willen bieden. De medische omstandigheden zouden in het kader van de aanvraag voor asiel, gelet op het arrest M'Bodj, slechts aan de orde kunnen zijn, als een vreemdeling opzettelijk medische zorg wordt geweigerd. Die situatie doet zich niet voor, aangezien eiser alleen heeft gesteld moeilijkheden te hebben ondervonden bij het verkrijgen van adequate medische zorg en niet dat hem opzettelijk zorg is onthouden. Daarbij heeft de minister, zoals hiervoor onder 5.4. al is overwogen, terecht geconcludeerd dat eisers verklaringen over discriminatie niet aannemelijk zijn. Daarnaast volgt uit deze verklaring ook niet dat sprake is van een situatie waarin hem opzettelijk zorg is onthouden.
6.3.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van eisers asielaanvraag stand houdt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Vgl. ABRvS 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474 en ABRvS 21 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:544.
3.Verslag gehoor 20 juni 2024, p. 9.
4.Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011.
5.Vgl. ABRvS 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1733, waarin wordt verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van 18 december 2014, M'Bodj, ECLI:EU:C:2014:2452.