ECLI:NL:RBDHA:2024:15405

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
AWB 21/6641 en AWB 21/6642
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk met herstel van gebreken in besluitvorming

In deze zaak hebben eisers, van Braziliaanse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel 'humanitair niet-tijdelijk'. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 26 september 2019 afgewezen. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, die op 26 februari 2020 is toegewezen. De staatssecretaris heeft het bezwaar op 15 oktober 2021 ongegrond verklaard, waarna eisers beroep hebben ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 6 september 2022 behandeld en een tussenuitspraak gedaan op 25 november 2022, waarin werd vastgesteld dat de staatssecretaris relevante feiten niet had betrokken bij de belangenafweging. De staatssecretaris kreeg de kans om het gebrek te herstellen, wat leidde tot een aanvullend besluit op 1 februari 2023. De rechtbank heeft vervolgens de belangenafweging opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de staatssecretaris het gebrek voldoende had hersteld. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand. De rechtbank wijst het verzoek om een nieuwe voorlopige voorziening af en kent eisers een proceskostenvergoeding toe van € 3.062,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/6641 (beroep) en AWB 21/6642 (voorlopige voorziening)
V-nummers: [V nummer 1] , [V nummer 2] , [V nummer 3] en [V nummer 4]
einduitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 12 april 2024 in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres 1

geboren op [geboortedatum 1] 1980,
en

[eiser] , eiser 1

geboren op [geboortedatum 2] 1981,
en

[appellant 1] ,

geboren op [geboortedatum 3] 2004,
en

[appellant 2] ,

geboren op [geboortedatum 4] 2010,
allen van Braziliaanse nationaliteit en samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M. Dorgelo),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. L. Kersten).

Procesverloop

Met het besluit van 26 september 2019 (het primaire besluit) heeft de staatssecretaris de aanvragen van eisers voor een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel ‘humanitair niet-tijdelijk’ afgewezen. Hiertegen hebben eisers bezwaar gemaakt.
Tijdens de bezwaarfase hebben eisers de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist. Dit verzoek is bij uitspraak van 26 februari 2020 toegewezen; eisers mogen niet worden uitgezet tot vier weken nadat op hun bezwaren is beslist. [1]
Met het besluit van 15 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoeken om hen toe te staan om in Nederland te blijven totdat de rechtbank (onherroepelijk) op het beroep heeft beslist.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het beroep op 6 september 2022 op zitting behandeld. Eiser 1, eiseres 1 en [appellant 1] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In de tussenuitspraak van 25 november 2022 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
De staatssecretaris heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend. Eisers hebben een zienswijze ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Bij brief van 11 maart 2024 heeft de rechtbank partijen laten weten dat de samenstelling van de meervoudige kamer is gewijzigd. Partijen zijn ermee akkoord gegaan om geen nadere zitting te houden. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens opnieuw gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling [2] van 24 augustus 2011 [3] en 15 augustus 2012. [4]
De procedure na de tussenuitspraak
4.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak het geconstateerde gebrek te herstellen. Op 1 februari 2023 heeft de staatssecretaris een aanvullend besluit genomen.
4.2.
Bij schrijven van 18 en 23 januari 2023 en 3, 10 en 21 maart 2023 heeft de gemachtigde van eisers nog aanvullende producties overgelegd, voorzien van een summiere duiding.
4.3.
Bij brief van 2 juni 2023 heeft de staatssecretaris de rechtbank geïnformeerd dat eiseres 1 Nederland heeft verlaten.
4.4.
Bij brief van 8 juni 2023 zijn eisers verzocht om hun zienswijze naar voren te brengen. Verder heeft de rechtbank eisers verzocht om in hun zienswijze één geheel te maken van de overgelegde producties en in de zienswijze te verwijzen naar de relevantie van de producties. Tot slot heeft de rechtbank eisers verzocht om te reageren op de mededeling van de staatssecretaris van 2 juni 2023. De rechtbank heeft eisers hiervoor een termijn gegeven tot 6 juli 2023. Eisers hebben niet binnen deze termijn gereageerd.
4.5.
Bij e-mail van 7 september 2023 heeft de rechtbank nogmaals aan de gemachtigde van eisers gevraagd of eiseres 1 nog procesbelang heeft bij de beoordeling van haar beroep.
4.6.
Bij e-mail van 14 september 2023 heeft de gemachtigde van eisers hierop gereageerd en een zienswijze ingediend voorzien van diverse producties.
4.7.
Op 30 oktober 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. De producties die de gemachtigde van eisers op 14 november 2023 bij de rechtbank heeft ingediend worden daarom buiten beschouwing gelaten.
5. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb [5] kan de bestuursrechter het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen om een geconstateerd gebrek in de besluitvorming te herstellen. Op grond van artikel 8:51b, tweede lid, van de Awb deelt het bestuursorgaan de bestuursrechter zo spoedig mogelijk mee op welke wijze het gebrek is hersteld. In dit geval heeft de staatssecretaris een aanvullend besluit genomen. Op grond van het derde lid van voorgaand artikel kunnen partijen hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren brengen. Dit betekent dat de reactie van eisers alleen dient te zien op het herstelde gebrek. Eventuele nieuwe gronden kunnen niet worden meegenomen.
6. De rechtbank constateert dat eisers, ondanks daartoe herhaaldelijk te zijn verzocht door de rechtbank, geen zienswijze naar voren hebben gebracht over de wijze waarop de staatssecretaris het geconstateerde gebrek heeft hersteld. De gemachtigde van eisers heeft diverse keren producties overgelegd voorzien van een summiere toelichting waaruit niet zonder meer duidelijk wordt hoe de rechtbank deze producties moet duiden en hoe zij ingaan op het herstelde gebrek. Pas toen de rechtbank eisers verzocht om in te gaan op de vraag of eiseres 1 nog procesbelang had, kwam de gemachtigde van eisers met een zienswijze met daarin ook nieuwe punten. Daar dient een zienswijze echter niet toe. De rechtbank zal de nieuw aangevoerde gronden dan ook niet meenemen. Alleen de punten in de zienswijze die ingaan op het (al dan niet) herstelde gebrek, zal de rechtbank bij de beoordeling betrekken. Verder zal de rechtbank de producties die de gemachtigde van eisers heeft overgelegd ook niet bij de beoordeling betrekken. Het is immers niet duidelijk in welk licht de rechtbank die producties moet plaatsen.
7.
Heeft eiseres 1 nog procesbelang?
8. De staatssecretaris heeft de vraag opgeworpen of eiseres 1 nog procesbelang heeft, omdat zij volgens de staatssecretaris Nederland zou hebben verlaten. Eisers hebben hiertegen aangevoerd dat eiseres 1 inmiddels weer is teruggekeerd. Zij was naar Brazilië gereisd om een ziek familielid te bezoeken. De rechtbank is van oordeel dat gelet hierop eiseres 1 wel belang heeft bij de beoordeling van haar beroep.
9.
De tussenuitspraak
10. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat de staatssecretaris bepaalde relevante feiten en omstandigheden niet kenbaar heeft betrokken bij de belangenafweging die hij in het kader van artikel 8 van het EVRM [6] moet maken. Zo heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris in de besluitvorming het belang van Arthur onvoldoende kenbaar heeft betrokken. Verder heeft de staatssecretaris nagelaten om bij de belangenafweging te betrekken dat eisers door de Nederlandse overheid in ieder geval sinds 2016 ongemoeid zijn gelaten, terwijl de autoriteiten hadden kunnen weten dat eisers zich in Nederland bevonden. Zij zijn namelijk in 2016 in- en uitgereisd en de Schengengrenscode [7] was van toepassing. Ook heeft de staatssecretaris nagelaten om bij de belangenweging te betrekken dat Arthur in 2010 is ingeschreven in de Brp [8] en dat zijn verblijfplaats sindsdien bekend was bij de autoriteiten.
11. De rechtbank heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld de gebreken te herstellen door middel van een aanvullende motivering nadat nader onderzoek is verricht.
De rechtbank heeft de staatssecretaris daarbij nog meegegeven om de in beroep ingebrachte stukken over de psychische problemen van [appellant 1] in de aanvullende belangenafweging te betrekken.
12. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat de staatssecretaris in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek naar het oordeel van de rechtbank voldoende heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
13.
Het aanvullend besluit
14. In zijn reactie op de tussenuitspraak heeft de staatssecretaris de volgende aanvullende motivering aan het besluit ten grondslag gelegd.
14.1.
Ten aanzien van [appellant 2] heeft de staatssecretaris overwogen dat als [appellant 2] terug zou gaan met zijn ouders naar Brazilië hij dan mogelijk gescheiden zal worden van zijn zus als zij in Nederland achterblijft om te studeren. De omstandigheid dat [appellant 2] naar school gaat en vrienden heeft, is niet dermate bijzonder dat daarom de belangenafweging in het voordeel van eisers moet uitvallen. Niet is gebleken dat [appellant 2] afhankelijk is van zijn zus. Geenszins is gebleken dat Nederland het enige land is waar het gezinsleven uitgeoefend kan worden. Terugkeer naar Brazilië zal niet altijd makkelijk zijn, maar dat wil niet zeggen dat er grote problemen ontstaan in de ontwikkeling van [appellant 2] als hij samen met zijn ouders terugkeert naar Brazilië. In het nadeel van eisers weegt mee dat er niet eerder een verblijfsaanvraag is ingediend. Niet is gebleken dat [appellant 2] voor onoverkomelijke obstakels komt te staan bij terugkeer naar Brazilië. Enkel het gegeven dat hij geen Portugees kan lezen en schrijven is niet afdoende. De enkele stelling dat het onderwijs in Brazilië niet goed is, is ook niet voldoende. Niet is onderbouwd dat [appellant 2] psychische gevolgen zou ondervinden bij een gedwongen terugkeer. De overgelegde artikelen zien niet op [appellant 2] .
14.2.
Over [appellant 1] heeft de staatssecretaris overwogen dat zij in 2016 en 2017 onder psychologische behandeling heeft gestaan. [appellant 1] kan op grond van haar vergunning in Nederland in ieder geval haar studie afronden. Het feit dat [appellant 1] aanspraak heeft op verblijf in Nederland betekent niet dat er automatisch een verplichting bestaat om de overige gezinsleden verblijf in Nederland toe te staan. [appellant 1] zal haar binding met Nederland moeten meewegen in de persoonlijke keuze om in Nederland te studeren of om met haar familie naar Brazilië terug te keren. Nu [appellant 1] is gaan studeren, heeft zij haar eerste stappen gemaakt naar zelfstandigheid. Niet is aangetoond dat zij niet op kamers zou kunnen gaan wonen. Bovendien kan zij op afstand contact houden met haar familie en kan zij haar familie bezoeken tijdens de vakanties.
14.3.
Dat eisers in 2016 hebben kunnen uitreizen uit het Schengengebied zonder dat gesignaleerd is dat eisers onrechtmatig verbleven, maakt niet dat Nederland hun verblijf heeft gefaciliteerd of gedoogd. Eisers hebben niet aangetoond dat zij met hun oude paspoorten hebben kunnen uitreizen. Bovendien is niet gebleken dat eisers via Nederland het Schengengebied hebben verlaten of zijn ingereisd. Dat de overheid eisers een BSN [9] heeft verschaft, doet hier niet aan af. Het BSN is verkregen door een buitenlands adres op te geven. In 2016 hebben eisers in Brazilië een nieuw paspoort verkregen en zijn vervolgens met het nieuwe paspoort opnieuw Europa ingereisd.
14.4.
Enkel het feit dat een persoon in de Brp geregistreerd staat, maakt niet dat een persoon in Nederland automatisch rechtmatig verblijf heeft. Hoewel de inschrijving van [appellant 2] enigszins meeweegt in het voordeel van eisers, is dit niet van doorslaggevend belang en maakt het de belangenafweging niet anders. De gemeente heeft immers geen vreemdelingrechtelijke rol en is ook niet belast met het toezicht op vreemdelingen. Eisers hebben zich pas in 2019 bekend gemaakt bij de vreemdelingenketen.
15.
De reactie van eisers
16.1.
Zoals hierboven overwogen, heeft de gemachtigde van eisers pas na meerdere verzoeken een zienswijze ingediend. Deze zienswijze bevat echter ook nieuwe standpunten. Zoals eveneens hierboven overwogen zal de rechtbank die buiten beschouwing laten.
16.2.
Eisers persisteren in hun standpunt dat de staatssecretaris heeft stilgezeten. Eisers hebben diverse keren in en uit kunnen reizen. Hieruit blijkt dat de staatssecretaris heeft berust in hun verblijf. Ook heeft de Nederlandse overheid het verblijf van het gezin gefaciliteerd door de inschrijving van [appellant 2] in de Brp.
16.3.
De belangenafweging is ten onrechte in het nadeel van eisers uitgevallen.
17.
Oordeel van de rechtbank
18. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris het geconstateerde gebrek voldoende heeft hersteld. In het aanvullend besluit is de staatssecretaris kenbaar ingegaan op de drie ontbrekende belangen, namelijk [appellant 2] belang, de in- en uitreis en de inschrijving in de Brp.
18.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende kenbaar is ingegaan op de belangen van [appellant 2] en deze ook voldoende kenbaar bij de belangenafweging heeft betrokken. Eisers hebben in de zienswijze ook niet aangegeven waarom het eerder geconstateerde gebrek op dit punt niet zou zijn hersteld.
18.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris ook voldoende kenbaar is ingegaan op het in- en uitreizen door eisers in 2016 en 2019. De rechtbank constateert dat eisers het door de staatssecretaris in het aanvullend besluit geschetste scenario van de in- en uitreis in 2016 niet hebben weerlegd. De stelling van eisers dat zij ook in 2019 in- en uitgereisd zijn en dat de staatssecretaris daarmee hun verblijf heeft gedoogd, maakt dit niet anders. Immers, in 2019 hebben eisers hun aanvraag ingediend en daarmee hadden zij procedureel rechtmatig verblijf.
18.3.
Ook is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de enkele inschrijving in de Brp van [appellant 2] onvoldoende gewicht in de schaal legt om de belangenafweging in het voordeel van eisers uit te laten vallen. De enkele stelling in de zienswijze dat de Nederlandse overheid het verblijf van het gezin heeft gefaciliteerd door de inschrijving van [appellant 2] in de Brp, is – gelet op de in het aanvullend besluit gegeven motivering – onvoldoende.
18.4.
De rechtbank merkt tot slot op dat de staatssecretaris de in beroep ingebrachte stukken over de psychische problemen van [appellant 1] niet heeft betrokken in het aanvullend besluit, terwijl de rechtbank dat wel had meegegeven. Op dit punt is de belangenafweging dus gebrekkig. Hoewel de rechtbank het voorstelbaar acht dat de onzekere situatie rondom haar ouders voor veel stress zorgt bij [appellant 1] en dat zij gebaat zal zijn bij een stabiele thuissituatie, is dit echter niet voldoende om de belangenafweging in het voordeel van eisers te laten uit vallen.
18.5.
Alles overziend is de rechtbank, enigszins terughoudend toetsend, van oordeel dat de staatssecretaris de belangenafweging in het nadeel van eisers heeft mogen laten uitvallen. De door eisers geschetste belangen zijn niet dermate zwaar dat de belangenafweging in hun voordeel diende uit te vallen. De staatssecretaris heeft de aanvraag van eisers dan ook terecht afgewezen.
19.
Conclusie en gevolgen
20. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en laat de rechtsgevolgen in stand.
21. Eisers hebben verzocht om de staatssecretaris te verbieden hen uit te zetten totdat er (onherroepelijk) op het beroep is beslist. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak reeds ambtshalve een voorlopige voorziening getroffen dat eisers niet mogen worden uitgezet tot vier weken na de uitspraak op het beroep. De rechtbank heeft nu op het beroep beslist. De rechtbank ziet geen reden om een nieuwe of aanvullende voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek zal dus worden afgewezen.
22. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. De staatssecretaris moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van de zienswijze met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 3.062,50. Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 21/6641:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 21/6642:
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/voorzieningenrechter,
in beide zaken:
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 3.062,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B. de Boer, voorzitter en mr. V.F.J. Bernt en mr. Y. Moussaoui, leden, in aanwezigheid van mr. E.P.W. Kwakman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.AWB 19/8148.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Algemene wet bestuursrecht.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europese Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen.
8.Basisregistratie personen.
9.Burgerservicenummer.