uitspraak
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.32076
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. B.A. Palm),
de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. M.H.S. Volker).
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 13 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben voorafgaand aan de zitting laten weten daarbij niet aanwezig te zijn.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiser is op 7 februari 2024 voor de tweede keer overgedragen aan Frankrijk, op grond van de Dublinverordening. Op 9 februari 2024 heeft eiser voor de derde keer asiel aangevraagd in Nederland. Nederland heeft bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Standaardvoornemen
5. Eiser voert aan dat de minister op geen enkele wijze heeft gemotiveerd waarom hij meent dat het ‘standaardvoornemen’ ook daadwerkelijk voldoet aan de vereisten. Hiermee
schendt de minister zijn motiveringsplicht. Hetgeen de minister overweegt in reactie op de argumenten van eiser, bijvoorbeeld over zijn persoonlijke ervaringen in Frankrijk en naar aanleiding van zijn verwijzingen naar informatie uit objectieve en betrouwbare bronnen, zijn dermate summier en algemeen dat niet gesproken kan worden van een op de zaak van eiser toegespitste motivering.
6. De rechtbank merkt allereerst op dat eiser over bovengenoemde beroepsgrond in zijn zienswijze niets heeft aangevoerd. De minister was daarom niet gehouden om in het bestreden besluit te motiveren of het voornemen voldoende gemotiveerd is of niet. Tijdens de behandeling ter zitting heeft de minister, in reactie op deze beroepsgrond, verwezen naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 november 20231 en 24 april 20242 en aangegeven dat de persoonlijke omstandigheden van eiser in het voornemen zijn betrokken, ook al is dit niet specifiek benoemd. De rechtbank overweegt in dit kader dat de minister in het voornemen voldoende is ingegaan op alle gronden die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag hebben geleid, zij het summier. Dat daarbij mede gebruik is gemaakt van ‘standaardoverwegingen’ doet daar niet aan af. Er is geen sprake van een situatie waarin onjuiste tekstblokken, die niet zien op de situatie van eiser, zijn gebruikt. De beroepsgrond slaagt niet.
Opvang in Frankrijk
7. Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Frankrijk slechts de mogelijkheid heeft een herhaalde asielaanvraag in te dienen. Op grond van een, naar eisers zeggen, citaat uit het document “Information on procedural elements and rights of applicants subject to a Dublin transfer to France” van 17 april 2023 bestaat er dan een reële en voorzienbare kans dat hij geen opvang zal krijgen. Ook is er volgens eiser een tekort aan opvangplekken, waarbij eiser verwijst naar het AIDA rapport, update 2022.
8. De rechtbank overweegt als volgt. De minister mag in zijn algemeenheid ten opzichte van Frankrijk uitgaan van het vermoeden dat lidstaten ten aanzien van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). Dit is recentelijk door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bevestigd in de uitspraak van 27 februari 2024.3 Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Frankrijk, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Franse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) strijdige behandeling. Daarvan zal pas sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.4
9. De rechtbank overweegt dat eiser met zijn enkele verwijzing naar het AIDA rapport herhaalt wat er in zijn zienswijze stond wat betreft de opvangplekken in Frankrijk. De minister is hier reeds gemotiveerd op ingegaan in het bestreden besluit en eiser heeft niet