ECLI:NL:RBDHA:2024:15543

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
24-32076
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 september 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister heeft de aanvraag op 13 augustus 2024 afgewezen, met het argument dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank onderzoekt de beroepsgronden van eiser, die stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het 'standaardvoornemen' aan de vereisten voldoet. De rechtbank concludeert dat de minister in zijn voornemen voldoende is ingegaan op de gronden voor het niet in behandeling nemen van de aanvraag, ook al is dit summier gebeurd. Eiser is op 7 februari 2024 voor de tweede keer aan Frankrijk overgedragen op basis van de Dublinverordening en heeft op 9 februari 2024 opnieuw asiel aangevraagd in Nederland. De rechtbank stelt vast dat de minister mag uitgaan van het vermoeden dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen nakomt, en dat eiser onvoldoende concrete aanwijzingen heeft gegeven dat hij bij terugkeer naar Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het EVRM. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.32076
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en
de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. M.H.S. Volker).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 13 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben voorafgaand aan de zitting laten weten daarbij niet aanwezig te zijn.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiser is op 7 februari 2024 voor de tweede keer overgedragen aan Frankrijk, op grond van de Dublinverordening. Op 9 februari 2024 heeft eiser voor de derde keer asiel aangevraagd in Nederland. Nederland heeft bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.

Standaardvoornemen

5. Eiser voert aan dat de minister op geen enkele wijze heeft gemotiveerd waarom hij meent dat het ‘standaardvoornemen’ ook daadwerkelijk voldoet aan de vereisten. Hiermee
schendt de minister zijn motiveringsplicht. Hetgeen de minister overweegt in reactie op de argumenten van eiser, bijvoorbeeld over zijn persoonlijke ervaringen in Frankrijk en naar aanleiding van zijn verwijzingen naar informatie uit objectieve en betrouwbare bronnen, zijn dermate summier en algemeen dat niet gesproken kan worden van een op de zaak van eiser toegespitste motivering.
6. De rechtbank merkt allereerst op dat eiser over bovengenoemde beroepsgrond in zijn zienswijze niets heeft aangevoerd. De minister was daarom niet gehouden om in het bestreden besluit te motiveren of het voornemen voldoende gemotiveerd is of niet. Tijdens de behandeling ter zitting heeft de minister, in reactie op deze beroepsgrond, verwezen naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 november 20231 en 24 april 20242 en aangegeven dat de persoonlijke omstandigheden van eiser in het voornemen zijn betrokken, ook al is dit niet specifiek benoemd. De rechtbank overweegt in dit kader dat de minister in het voornemen voldoende is ingegaan op alle gronden die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag hebben geleid, zij het summier. Dat daarbij mede gebruik is gemaakt van ‘standaardoverwegingen’ doet daar niet aan af. Er is geen sprake van een situatie waarin onjuiste tekstblokken, die niet zien op de situatie van eiser, zijn gebruikt. De beroepsgrond slaagt niet.

Opvang in Frankrijk

7. Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Frankrijk slechts de mogelijkheid heeft een herhaalde asielaanvraag in te dienen. Op grond van een, naar eisers zeggen, citaat uit het document “Information on procedural elements and rights of applicants subject to a Dublin transfer to France” van 17 april 2023 bestaat er dan een reële en voorzienbare kans dat hij geen opvang zal krijgen. Ook is er volgens eiser een tekort aan opvangplekken, waarbij eiser verwijst naar het AIDA rapport, update 2022.
8. De rechtbank overweegt als volgt. De minister mag in zijn algemeenheid ten opzichte van Frankrijk uitgaan van het vermoeden dat lidstaten ten aanzien van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). Dit is recentelijk door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bevestigd in de uitspraak van 27 februari 2024.3 Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Frankrijk, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Franse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) strijdige behandeling. Daarvan zal pas sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.4
9. De rechtbank overweegt dat eiser met zijn enkele verwijzing naar het AIDA rapport herhaalt wat er in zijn zienswijze stond wat betreft de opvangplekken in Frankrijk. De minister is hier reeds gemotiveerd op ingegaan in het bestreden besluit en eiser heeft niet

1.ECLI:NL:RVS:2023:4348.

4 zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo).
aangegeven waarom dat standpunt niet juist zou zijn. De rechtbank gaat op dit punt om die reden verder niet in.
10. De rechtbank overweegt verder dat Frankrijk, op grond van artikel 20, eerste lid, onder c, van de Opvangrichtlijn, de bevoegdheid heeft om voor vreemdelingen die een herhaalde aanvraag doen de materiële opvangvoorzieningen te beperken of, in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen, in te trekken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Frankrijk in strijd met dit artikel handelt. De beroepsgrond slaagt niet.
Indirect refoulement
11. Eiser voert aan dat hij vreest door Frankrijk te worden teruggestuurd naar Gambia waar hij te vrezen heeft voor vervolging, dan wel een onmenselijke behandeling. Eiser heeft geen nieuwe feiten en omstandigheden die hij ten grondslag zou kunnen leggen aan een herhaalde asielaanvraag in Frankrijk, zodat deze naar alle waarschijnlijkheid weer zal worden afgewezen.
11. De rechtbank oordeelt, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024, dat in Dublinprocedures in principe niet meer beoordeeld wordt of sprake zou kunnen zijn
van indirect refoulement als ten aanzien van een land kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en eiser geen concrete aanknopingspunten heeft aangedragen voor het tegendeel.5 Mochten zich onverhoopt bij terugkeer in Frankrijk toch problemen voordoen, dan dient eiser zich daarover te beklagen bij de (hogere) Franse autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Niet is gebleken dat voor eiser niet de mogelijkheid bestaat om zijn vrees voor refoulement in Frankrijk aan te kaarten. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
13. Eiser voert aan dat, gelet op alles wat hij heeft aangevoerd, de minister de asielaanvraag van eiser aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
14. De rechtbank overweegt dat de minister op dit punt gemotiveerd heeft besloten in het bestreden besluit. Eiser niet heeft gemotiveerd waarom het bestreden besluit op dit onderdeel niet klopt. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
15. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.ECLI:NL:RVS:2024:2359.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 september 2024
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.