ECLI:NL:RBDHA:2024:15623

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
NL24.31538
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Polen onder de Dublinverordening met betrekking tot medische omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 september 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Ethiopische nationaliteit hebbende vrouw, haar asielaanvraag indiende. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiseres had een geldig Pools visum op het moment van haar aanvraag, wat de verantwoordelijkheid van Polen bevestigde. Eiseres voerde aan dat er sprake was van bijzondere individuele omstandigheden, waaronder psychische klachten door trauma's, die een overdracht aan Polen onaanvaardbaar zouden maken. Ze verwees naar verschillende rapporten die tekortkomingen in de Poolse asielprocedure aantoonden en stelde dat haar gezondheid in gevaar zou komen bij een terugkeer naar Polen.

De rechtbank behandelde het beroep op 26 september 2024 en oordeelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing was in haar geval. De rechtbank concludeerde dat de door eiseres aangevoerde risico's op onmenselijke behandeling niet aannemelijk waren gemaakt. Bovendien werd een nieuwe beroepsgrond die ter zitting werd aangevoerd, buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde. De rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid had kunnen besluiten om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een overdracht aan Polen zouden uitsluiten. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31538

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.M. Bell),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2024 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is aanwezig [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [datum] 1996 en de Ethiopische nationaliteit te hebben.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen. Uit de visumsticker van de door eiseres overgelegde kopie van haar paspoort is gebleken dat Polen een visum aan eiseres heeft verleend met een geldigheidsduur van 30 oktober 2023 tot en met 3 september 2024. Eiseres was dus houder van een geldig Pools visum op het moment van haar verzoek om internationale bescherming in Nederland. Nederland heeft op grond hiervan op 4 april 2024 een verzoek tot overname verstuurd aan de Poolse autoriteiten. [2] Op 22 april 2024 heeft Polen het verzoek geaccepteerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Polen vaststaat. [3]
3. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen, en voert daartoe het volgende aan. Ten aanzien van Polen kan niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan gelet op de aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asiel- en opvangprocedure. In dit kader verwijst eiseres naar het ECRE-rapport van 13 april 2023, het Amnesty International Public Statement van 11 april 2022 en het AIDA-rapport van 19 mei 2023. Overdracht aan Polen levert een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest [4] en artikel 3 van het EVRM. [5] Daarnaast is sprake van bijzondere individuele omstandigheden waardoor moet worden afgezien van overdracht. Eiseres heeft namelijk traumatische ervaringen in haar land van herkomst opgedaan en ondervindt thans psychische klachten, waarvoor zij in behandeling is. Gezien haar eerdere ervaringen in detentie in haar land van herkomst acht zij een terugkeer naar Polen niet bevorderlijk, omdat de kans groot is dat zij als vreemdeling in detentie wordt genomen. De enkele vaststelling dat de medische zorg in Polen vergelijkbaar is met die in Nederland, sluit volgens eiseres niet uit dat een overdracht zal leiden tot een verslechtering of onomkeerbare achteruitgang van haar gezondheidstoestand. Ter onderbouwing heeft eiseres haar medische dossier overgelegd. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd in het bestreden besluit.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ter zitting heeft eiseres een nieuwe beroepsgrond aangevoerd, namelijk dat zij geen kopie van haar paspoort met het visumsticker heeft ontvangen. Ook is niet uit de systeembevragingen gebleken dat de autoriteiten van Polen aan eiseres een visum hebben verstrekt. Eiseres heeft niet toegelicht waarom deze grond niet eerder is aangevoerd. Verweerder heeft zich op zitting niet tegen de nieuwe grond kunnen verweren. De rechtbank laat de grond daarom buiten beschouwing wegens strijd met goede procesorde. [6]
5. Het uitgangspunt is dat verweerder in zijn algemeenheid ten aanzien van Polen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval anders is. Eiseres is daar niet in geslaagd. Uit het arrest van het Hof [7] van 29 februari 2024 [8] volgt dat nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan ten aanzien van Polen. Het Hof heeft in dit arrest onder meer geoordeeld dat bewaring aan de grensposten niet in de weg staan aan een overdracht in het kader van de Dublinverordening. Hoewel uit de door eiseres aangehaalde openbare informatie blijkt dat er gebreken zijn in de asielprocedure in Polen, is dat onvoldoende om aan te nemen dat aan de drempel zoals bedoeld in het Jawo-arrest [9] wordt tegemoetgekomen. Om af te wijken van het principe van het interstatelijk vertrouwensbeginsel moet het risico op schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest bij of na overdracht worden beoordeeld. In geval van eiseres is niet aannemelijk gemaakt dat zij een dergelijk risico loopt. In wat eiseres heeft aangevoerd wordt daarom geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen. Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Polen in detentie wordt geplaatst. De enkele verwijzingen van eiseres naar openbare informatie, zonder nadere concretisering hoe deze eiseres persoonlijk betreffen, is onvoldoende om dit aannemelijk te maken. Uit de door eiseres naar verwezen stukken blijkt ook niet dat er sprake is van systematische detentie van Dublinterugkeerders. Daarnaast heeft de Afdeling op 4 september 2024 [10] en op 16 september 2024 [11] nogmaals bevestigd dat voor de overdracht van Dublinclaimanten aan Polen kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waarbij in het oordeel acht is geslagen op de door eiseres genoemde stukken. De autoriteiten van Polen hebben bovendien met het claimakkoord gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiseres in behandeling wordt genomen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Niet is gebleken dat eiseres bij voorkomende problemen niet kan klagen of dat dit bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. Tot slot heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Polen van een onevenredige hardheid getuigt. Eiseres staat momenteel niet onder behandeling van een psycholoog voor haar psychische klachten. Het feit dat dit niet aan eiseres is te wijten in verband met wachtlijsten doet aan voorgaande constatering niets af. Dat eiseres eenmaal per maand een gesprek heeft met een prakijktondersteuner bij de huisarts is onvoldoende voor de constatering dat sprake is van een medische behandeling. Voor haar psychische klachten kan zij zich ook in Polen laten behandelen. Met een uittreksel van haar medisch journaal heeft eiseres namelijk niet onderbouwd dat Nederland het meest aangewezen land is om haar gestelde medische klachten te behandelen of dat zij in Polen geen medische zorg kan krijgen. Ook blijkt niet dat haar gezondheidssituatie een gevolg is van iets wat zij heeft meegemaakt in Polen. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat overdracht aan Polen zal leiden tot een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van haar psychische gesteldheid. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen beslissen dat er geen reden is op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht. Op grond van artikel 32 van de Dublinverordening worden door verweerder waar nodig relevante medische gegevens aan Polen doorgegeven voor overdracht. Daarmee worden de belangen van eiseres voldoende gewaarborgd. Verder zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat een overdracht zal leiden tot onevenredige hardheid. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 30 september 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger-beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hoger-beroepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op grond van artikel 12, tweede lid, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening).
3.Op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
6.Volgt uit de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de raad van State (Afdeling) van 2 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4539, r.o. 2.6.2 en 2.6.3.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie.
8.ECLI:EU:C:2024:195.
9.Het arrest Jawo van het Hof van 19 maart 2019, met zaaknummer ECLI:EU:C:2019:218.
10.ECLI:NL:RVS:2024:3455, r.o. 6.3 en 6.4.