Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam] , eiser,
Procesverloop
Overwegingen
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiser, een Syrische nationaliteit houder, op 31 juli 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiser op 16 februari 2024. Eiser heeft vervolgens op 28 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister geen verweerschrift heeft ingediend en heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De wettelijke beslistermijn voor de minister om op de aanvraag van eiser te beslissen was verstreken op 31 oktober 2023, en eiser heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is en dat de minister alsnog een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser.
De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.