In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Burkinese nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat de minister op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat België zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser betoogde dat er geen claimakkoord was en dat hij niet teruggenomen zou worden door België, maar deze beroepsgrond werd ter zitting ingetrokken.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag zorgvuldig gewogen. Eiser stelde dat hij als alleenstaande man geen toegang zou krijgen tot reguliere opvang in België en dat hij daardoor in een situatie van materiële deprivatie zou komen. De rechtbank oordeelt echter dat de minister in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij eiser kan aantonen dat er ernstige tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in België. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij bij overdracht aan België een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat hij mag worden overgedragen aan België. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.