ECLI:NL:RBDHA:2024:15735

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.25667
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Burkinese nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat de minister op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat België zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser betoogde dat er geen claimakkoord was en dat hij niet teruggenomen zou worden door België, maar deze beroepsgrond werd ter zitting ingetrokken.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag zorgvuldig gewogen. Eiser stelde dat hij als alleenstaande man geen toegang zou krijgen tot reguliere opvang in België en dat hij daardoor in een situatie van materiële deprivatie zou komen. De rechtbank oordeelt echter dat de minister in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij eiser kan aantonen dat er ernstige tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in België. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij bij overdracht aan België een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat hij mag worden overgedragen aan België. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25667

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser,

(gemachtigde: mr. J.M. Niemer),
en
de Minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. S. Bozkurt).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Burkinese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [6 maart 1989] De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 22 juni 2024 niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De minister heeft op 25 september 2024 een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL24.25668, op 26 september 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

2.
De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4.
De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [2] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3]
4.1.
In de situatie van eiser heeft Nederland op 17 juni 2024 bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek op 19 juni 2024 aanvaard. Hierop heeft de minister besloten de aanvraag van eiser niet in behandeling te nemen omdat België daarvoor verantwoordelijk is.
Standpunt van eiser in beroep5. Eiser betoogt allereerst dat er geen claimakkoord tot stand gekomen is en België niet bereid was om eiser terug te nemen, zodat het asielverzoek ten onrechte door de minister niet in behandeling is genomen. Voorts stelt eiser dat ten aanzien van België niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser wil niet worden overgedragen aan België, omdat hij als alleenstaande man geen plaats in de reguliere opvang zal krijgen en op straat zal moeten leven. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst eiser naar enkele uitspraken van (de voorzieningenrechter van) deze rechtbank, zittingsplaatsen ’s-Hertogenbosch, Rotterdam en Den Haag, waarin is geoordeeld dat er concrete aanwijzingen zijn dat alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke
asielzoekers bij overdracht aan België een reëel risico lopen op langdurige materiële deprivatie en de minister om die reden niet zonder nader onderzoek te doen mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van België.
Beoordeling door de rechtbank6. Eiser heeft de beroepsgrond dat er geen claimakkoord tot stand zou zijn gekomen en België niet bereid was om hem terug te nemen, ter zitting ingetrokken. Deze grond behoeft om die reden geen bespreking meer.
7. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er naar het oordeel van de rechtbank in het algemeen van uitgaan dat België zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts, ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat ernstig moet worden gevreesd dat het asiel- en opvangsysteem in België dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan België een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest. [4] Van een schending van artikel 4 van het Handvest zal pas sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo. [5]
8. Eiser is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. De Afdeling heeft bij uitspraak van 27 juni 2024 [6] haar uitspraak van 13 maart 2024 [7] bevestigd en opnieuw geoordeeld dat ten aanzien van België kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat ook alleenstaande, niet- kwetsbare, meerderjarige mannen kunnen worden overgedragen aan België. De Afdeling heeft daarbij erkend dat sprake is van een tekortkoming in de Belgische opvangsituatie. De enkele schending van opvangverplichtingen is echter onvoldoende voor het oordeel dat voor België niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij is van belang dat de asielzoekers die niet direct een reguliere opvangplaats krijgen toegewezen, wel gebruik kunnen maken van nood- en daklozenopvang en van medische en juridische voorzieningen terwijl zij op de wachtlijst staan. Verder blijkt uit de berichtgeving overtuigend dat de Belgische autoriteiten zich inzetten om nieuwe reguliere opvangplaatsen te creëren. Bovendien is er geen sprake van een totale opvangstop. Hoewel het opvangsysteem onder grote druk staat, wat tot gevolg heeft dat niet iedere asielzoeker direct toegang tot de reguliere opvang krijgt, betekent dit niet dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, zo oordeelt de Afdeling. De rechtbank volgt het oordeel van de Afdeling dat de minister ten aanzien van België uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er is geen sprake van een fundamentele systeemfout die de bijzondere drempel van zwaarwegendheid bereikt. De stelling van eiser dat hij bij overdracht geen plaats in de reguliere opvang zal krijgen en op straat zal moeten leven, hetgeen maakt dat hij in een met artikel 3 van het EVRM [8] of artikel 4 van het Handvest strijdige situatie terecht komt, kan dan ook niet slagen. Dat andere zittingsplaatsen van deze rechtbank in de voorliggende zaken op dit punt tot een ander oordeel kwamen maakt dit niet anders.
9. Indien eiser na de overdracht de gestelde problemen ervaart of vindt dat België zijn verplichtingen niet nakomt, ligt het op zijn weg om daarover in België te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat eiser mag worden overgedragen aan België. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr.S. Derks, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie
op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
8.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.