ECLI:NL:RBDHA:2024:15812

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.27162
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvragen om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis en het verblijfsdoel ‘familie en gezin’. De aanvragen zijn op 20 oktober 2023 ingediend, en de verweerder, de minister van Asiel en Migratie, had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn is overschreden, aangezien verweerder niet tijdig heeft beslist. Eisers hebben op 4 juli 2024 beroep ingesteld, wat tijdig is, omdat er meer dan twee weken zijn verstreken na de ingebrekestelling van 27 april 2024.

De rechtbank wijst erop dat verweerder per 15 januari 2024 het ‘first-in first-out’ (fifo)-principe hanteert voor de verwerking van nareisaanvragen. Dit betekent dat aanvragen in volgorde van binnenkomst worden behandeld. Verweerder verzoekt de rechtbank om het beroep pas in behandeling te nemen wanneer hij de aanvragen kan behandelen, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om het beroep aan te houden. De rechtbank legt verweerder een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om deze termijn te verlengen in bijzondere gevallen.

De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak moet beslissen op de aanvragen. Indien er nader onderzoek nodig is, moet dit binnen twintig weken na de uitspraak worden bekendgemaakt. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100 per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank veroordeelt verweerder ook tot betaling van verbeurde bestuurlijke dwangsommen van € 1.442 en proceskosten van € 437,50 aan eisers, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 187.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27162
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser 1], eiser 1,
v-nummer: [V-nummer 1]
[eiser 2] ,eiser 2,
v-nummer: [V-nummer 2]
[eiser 3] ,eiseres 1,
v-nummer: [V-nummer 3]
[eiser 4] ,eiseres 2,
v-nummer: [V-nummer 4]
[eiser 5] ,eiseres 3,
v-nummer: [V-nummer 5] ,
samen: eisers
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis en het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ voor eiser 2 en eiseressen 1, 2 en 3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. De aanvragen zijn ingediend op 20 oktober 2023. Verweerder moet op grond van
artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen beslissen. Onder verwijzing naar de laatste volzin van dit artikellid heeft verweerder de beslistermijn verlengd met drie maanden. Verweerder had dus uiterlijk op 18 april 2024 besluiten moeten nemen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is daarom voorbij zonder dat er besluiten zijn genomen. Verweerder is op 27 april 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 4 juli 2024 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
3. Verweerder hanteert per 15 januari 2024 het ‘first-in first-out’(fifo)-principe om de verwerking van nareisaanvragen efficiënter, eerlijker en voorspelbaarder te maken. De aanvragen van eisers worden volgens dit principe naar verwachting in april 2025 in behandeling genomen. Verweerder verzoekt de rechtbank daarom primair om het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvragen pas in behandeling te nemen op het moment dat verweerder de gelegenheid heeft gehad om de aanvragen in behandeling te nemen. Subsidiair verzoekt verweerder om een zo ruim mogelijke beslistermijn op te leggen. Gelet op de bestaande beslispraktijk vindt verweerder een beslistermijn van twintig weken redelijk. Gelet op het doel van werken volgens het fifo-principe, zonder daarbij de financiële prikkel uit te schakelen, verzoekt verweerder om de rechtelijke dwangsom te halveren en vast te stellen op € 50 per dag, met een maximum van € 7.500.
4. De rechtbank ziet in wat door verweerder is aangevoerd geen aanleiding om de behandeling van dit beroep aan te houden. Aanhouding van de behandeling van het beroep verhoudt zich niet met de aard van dit rechtsmiddel. Het verzoek om aanhouding is ingegeven door de keuze van de IND voor een andere interne werkwijze. Verweerder heeft hierbij niet onderbouwd dat sprake is van daadwerkelijke overmacht om binnen een redelijke termijn op het beroep te beslissen.
5. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
6. De rechtbank gaat er reeds van uit dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590 en naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2643 en ECLI:NL:RVS:2024:2644. Omdat ook in reguliere zaken de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt en deze niet zonder meer mag worden opgeofferd aan de voorgeschreven snelheid, is er echter geen aanleiding om in zaken die betrekking hebben op een reguliere mvv-aanvragen anders te oordelen. Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
7. Bij het bepalen van de nadere beslistermijn ten aanzien van een aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf, sluit de rechtbank aan bij de beslistermijnen die worden verbonden aan de verschillende fasen in de besluitvorming zoals genoemd in de bovenvermelde uitspraak van zittingsplaats Arnhem van 17 maart 2023. In de eerder genoemde uitspraken van 3 juli 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat deze nadere beslistermijnen redelijk zijn. De rechtbank ziet in het door verweerder gestelde geen aanleiding om andere termijnen te hanteren.
8. In het geval van eisers heeft verweerder gelet op het dossier weliswaar de ontvangst van de aanvragen bevestigd, maar verder nog niet naar de aanvragen gekeken. In dergelijke gevallen bepaalt de rechtbank dat verweerder binnen een termijn van acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen. Dit is anders als verweerder binnen die termijn besluit tot nader onderzoek en dat schriftelijk aan eisers meedeelt. In dat geval moeten de besluiten binnen twintig weken na verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt.
9. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eisers verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De hoogte van deze dwangsom is vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (LOVB), waarin alle zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag zijn vertegenwoordigd. De rechtbank ziet geen aanleiding om van die beleidslijn af te wijken. Uit het verweerschrift volgt dat verweerder om een lagere dwangsom vraagt omdat hij er op voorhand van uitgaat dat hij de uitspraak niet na zal leven. Dit strookt niet met de bedoeling van de dwangsom als middel om het bestuursorgaan tot beslissen te bewegen.
10. Eisers verzoeken de rechtbank om de door verweerder verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast te stellen. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eisers gezamenlijk € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
11. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 187 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak besluiten op de aanvragen bekend te maken. Indien binnen die termijn wordt besloten dat nader onderzoek moet plaatsvinden en dat aan eisers schriftelijk is meegedeeld, dan moeten de besluiten binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt;
 bepaalt dat verweerder aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
 veroordeelt verweerder tot betaling aan eisers gezamenlijk van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen ter hoogte van € 1.442 (veertienhonderdtweeënveertig euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers gezamenlijk tot een bedrag van € 437,50 (vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent);
 bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van
€ 187 (honderdzevenentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 30 september 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.