ECLI:NL:RBDHA:2024:16073
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor vier personen. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan. Eiser had zijn aanvraag op 11 november 2023 ingediend, en verweerder, de minister van Asiel en Migratie, had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn was echter verlengd met drie maanden, waardoor verweerder uiterlijk op 9 mei 2024 een besluit had moeten nemen. Eiser heeft verweerder op 5 juni 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld en op 2 juli 2024 beroep ingesteld, wat tijdig was.
De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk gegrond was, omdat verweerder niet binnen de gestelde termijn had beslist. Verweerder had verzocht om de behandeling van het beroep aan te houden tot de aanvraag in behandeling kon worden genomen, maar de rechtbank wees dit verzoek af. De rechtbank legde verweerder een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om deze termijn te verlengen in bijzondere gevallen. De rechtbank bepaalde dat verweerder een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder aan eiser € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, en veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 437,50, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 187. De uitspraak is openbaar gemaakt en bevatte informatie over de mogelijkheid tot verzet tegen de uitspraak.