ECLI:NL:RBDHA:2024:16080
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor vier personen. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft vastgesteld dat verweerder, de minister van Asiel en Migratie, geen verweerschrift heeft ingediend en op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak doet zonder zitting. Eiser heeft zijn aanvraag op 3 oktober 2023 ingediend, en verweerder had op basis van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. Verweerder heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd, waardoor de uiterste beslisdatum op 2 april 2024 viel. Aangezien er geen besluit is genomen, heeft eiser verweerder op 30 april 2024 in gebreke gesteld en op 24 mei 2024 beroep ingesteld, wat tijdig is gebeurd.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist. Op basis van artikel 8:55d van de Awb legt de rechtbank een termijn van twee weken op voor verweerder om een besluit bekend te maken. De rechtbank overweegt dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval, en daarom kan een langere termijn worden opgelegd. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verweerder aan eiser € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 187. De uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp op 2 oktober 2024 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.