Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33208
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor drie personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder geen verweerschrift heeft ingediend en heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank voorlopig is toegewezen. De rechtbank oordeelt dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 1 februari 2024 is ingediend en dat verweerder op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen een besluit had moeten nemen. Verweerder heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd, maar heeft uiteindelijk niet tijdig beslist. Eiser heeft verweerder op 2 augustus 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld en het beroep is op 23 augustus 2024 ingesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep tijdig is ingediend en kennelijk gegrond is.
De rechtbank legt verweerder een termijn van acht weken op om een besluit te nemen, met de mogelijkheid van een verlenging tot twintig weken indien nader onderzoek nodig is. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100 per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank stelt vast dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan op 1 oktober 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en is openbaar gemaakt.