Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30375
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor vier familieleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister geen verweerschrift heeft ingediend en heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiser had zijn aanvraag op 25 oktober 2023 ingediend, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn was verlengd met drie maanden, waardoor de minister uiterlijk op 23 april 2024 een besluit had moeten nemen. Aangezien dit niet is gebeurd, is de minister in gebreke gesteld op 2 juli 2024 en is het beroep op 1 augustus 2024 ingesteld, wat tijdig was.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet op tijd heeft beslist. De rechtbank legt de minister een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, maar in dit geval is er sprake van een bijzonder geval, waardoor een langere termijn kan worden opgelegd. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de minister € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 437,50 en het griffierecht van € 187.
De uitspraak is gedaan op 1 oktober 2024 door rechter E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier N.M.L. van der Kammen, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.