ECLI:NL:RBDHA:2024:16325

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.33066
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 21 augustus 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 10 september 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft.

De rechtbank overweegt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft omtrent asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Kroatië gedaan, dat door Kroatië is aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat er onvoldoende opvangvoorzieningen zijn in Kroatië en dat hij het risico loopt slachtoffer te worden van pushbacks. De rechtbank oordeelt dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met internationale verdragen behandelen.

De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie in Kroatië zodanig is dat zijn overdracht daarheen een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengt. De rechtbank wijst erop dat de minister terecht heeft gesteld dat er geen bewijs is dat pushbacks ook plaatsvinden bij Dublinclaimanten. Eiser heeft niet aangetoond dat hij als Dublinclaimant niet op een rechtmatige manier zal worden behandeld in Kroatië. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.33066
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. F. Jansen),

en

de minister van asiel en migratie, (gemachtigde: W. Epema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 21 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, F. Hoppenbrouwer als waarnemer van de gemachtigde van eiser, M. Koyuncu als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Kan ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
5. Eiser voert aan dat de minister niet uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel nu er onvoldoende opvangvoorzieningen zijn in Kroatië. Daarnaast vreest hij in Kroatië nogmaals het slachtoffer te worden van pushbacks, omdat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen vreemdelingen die asiel hebben aangevraagd in Kroatië en Dublinclaimanten. De minister heeft verder onvoldoende waarde gehecht aan eiser zijn persoonlijke verklaringen. Eiser heeft verklaard dat er fysiek en mentaal geweld is gebruikt tegen de groep mensen met wie eiser in Kroatië opgesloten heeft gezeten. Ook kregen
zij geen eten en drinken. Er was geen sprake van rechtsbijstand en er was geen sprake van hulp van een tolk. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 20242 en een brief van Centre for Peace Studies (CPS) van 19 januari 2024. De minister had aanleiding moeten zien om nader onderzoek te doen.
6. De minister mag in beginsel ten opzichte van Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de Afdeling heeft dit op 13 september 2023 nog geoordeeld3 en onlangs nog bevestigd in de uitspraken van 19 juni 20244, 25 juni 20245 en 31 juli 2024.6 Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Eiser moet aannemelijk maken dat dit in zijn geval niet kan. Dit is niet gelukt.

Pushbacks

7. De rechtbank oordeelt als volgt. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 13 september 2023 de minister om toelichting gevraagd over pushbacks in Kroatië. In deze toelichting stond de brief van CPS centraal. Volgens de brief van CPS zijn er geen verschillen in de identiteitskaarten van vreemdelingen die asiel hebben aangevraagd
in Kroatië en in de identiteitskaarten van Dublinclaimanten. Het CPS meldt verder dat pushbacks hebben plaatsgevonden ten aanzien van vreemdelingen die zich diep op het Kroatische grondgebied bevonden, evenals ten aanzien van vreemdelingen die zich in het grensgebied bevonden en in het bezit waren van een Kroatische
asielzoekerskaart. CPS concludeert dat om die reden niet kan worden uitgesloten dat ook Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van pushbacks.
7.1.
Met betrekking tot het rapport van CPS en het risico op pushbacks voor Dublinclaimant stelt de minister in zijn toelichting aan de Afdeling het volgende: ‘
’ Pushbacks kunnen weliswaar ernstige tekortkomingen vormen, maar daaruit volgt niet noodzakelijkerwijs dat daarmee wordt voldaan aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening waaraan moet zijn voldaan om de overdracht te beletten.’’Daarnaast wordt door de minister ook toegelicht dat de voorbeeldgevallen waarbij sprake is van pushbacks, niet zien op Dublinclaimanten. De genoemde gevallen zien op gestelde onregelmatigheden die hebben plaatsgevonden wanneer vreemdelingen aan de buitengrens werden aangetroffen of tijdens of net na een illegale grensoverschrijding. Echter, Dublinclaimanten komen de grens niet illegaal over. Een Dublinclaimant zal immers op basis van een claimakkoord worden overgedragen en dat gaat in de praktijk met een
vooraankondiging en in beginsel met het vliegtuig direct afkomstig uit een andere lidstaat van de Europese Unie. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit het stuk van CPS niet blijkt dat pushbacks ook plaatsvinden bij Dublinclaimanten. De inhoud van de brief van CPS van 19 juni 2024 levert hiervoor geen concrete aanknopingspunten op. Hierdoor is niet gebleken dat een overdracht aan Kroatië (in)direct het reële risico op een schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest met zich brengt. Het standpunt van eiser dat hij, als Dublinclaimant, na terugkeer niet kan worden onderscheiden van andere asielzoekers en daarom het risico loopt om uitgezet te worden, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De brief van CPS levert geen concreet bewijs op dat pushbacks plaatsvinden bij geregistreerde asielzoekers die in het grensgebied of verder landinwaarts zijn aangetroffen. Mede gelet op het claimakkoord mag de minister er dan ook van uitgaan dat eiser volgens de geldende Europese regelgeving zal worden ontvangen en in staat zal worden gesteld om asiel aan te vragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Opvangcapaciteit
8. Naar het oordeel van de rechtbank is in de brief van CPS ook onvoldoende onderbouwing te vinden voor de stelling dat de opvangcapaciteit zodanig ernstig tekort schiet dat sprake is van structurele tekortkomingen, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. De minister merkt in de voornoemde toelichting op dat Kroatië over het algemeen een doorreis land is voor asielzoekers. Volgens de minister zijn er slechts 1.783 asielverzoeken ingediend van de ruim 68.000 personen die een asielwens hebben geuit. Wanneer je de asielverzoeken dan afzet tegen het aantal opvangplekken, kan er niet gesproken worden van een tekort. Ook niet als je het aantal claimverzoeken hierbij optelt. Het klopt dat er op enig moment een opvangtekort is geweest, maar dit was in de zomermaanden van 2023. In het meest recente AIDA-rapport7 zie je dat de opvangcapaciteit aan het einde van 2023 niet volledig benut was. In het rapport van de Kroatische ombudsvrouw8 en in het nationale rapport van CLC van juli 20249 worden deze gegevens over de opvanglocaties en totale capaciteit bevestigd. De minister heeft zich dus terecht op het standpunt geteld dat er in de afgelopen periode geen sprake was van een praktijk waarin een vreemdeling werd blootgesteld aan een situatie van zeer verregaande materiele deprivatie. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de Kroatische autoriteiten niet onverschillig zijn geweest ten opzichte van het tijdelijke tekort aan opvang. Zij hebben immers zorg gedragen voor uitbreiding en renovaties van bestaande opvangcentra. Eisers standpunt, dat ook asielzoekers die alleen hun asielwens uiten en daarna weer doorreizen ook op enig moment opvang behoeven, leidt niet tot een ander oordeel omdat dit blijkens de cijfers niet tot problemen in de opvang heeft geleid. Het standpunt van eiser dat de minister nader onderzoek had moeten doen wordt daarom niet gevolgd. De door eiser aangehaalde uitspraak van de rechtbank Amsterdam geeft de rechtbank gelet op vorenstaande geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De beroepsgrond slaagt niet.
Persoonlijke omstandigheden
9. De eigen ervaringen van eiser - zoals door de gemachtigde naar voren gebracht – gaan over de wijze waarop eiser bij eerste aankomst in Kroatië zou zijn behandeld en niet over de situatie dat eiser als Dublinclaimant aan Kroatië wordt overgedragen. Hiermee is dus niet aannemelijk gemaakt dat Kroatië zich ten opzichte van eiser niet aan de
7 AIDA-rapport 2023, update 2023, p. 92.
8 Rapport van de Kroatische ombudsvrouw, p. 261.
9 Rapport Croatian Law Centre, p. 28.
Opvangrichtlijn, kwalificatierichting en Procedurerichtlijn zal houden. Mocht eiser te maken krijgen met een onrechtmatige behandeling, dan ligt het op de weg van eiser om over een onrechtmatige behandeling te klagen bij de Kroatische autoriteiten of de (hoogste) rechter. Het is niet gebleken dat eiser heeft geprobeerd te klagen bij de Kroatische autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van zijn proceskosten krijgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 september 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.