Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag aan de hand van de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.In dit geval heeft Nederland bij Duitsland op 18 juni 2024 een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 20 juni 2024 aanvaard.
Is het besluit onbevoegd bekend gemaakt?5. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit door de staatssecretaris is ondertekend, terwijl het nieuwe kabinet sinds 2 juli 2024 is beëdigd. Daardoor is het bestreden besluit niet bevoegd bekend gemaakt.
6. De rechtbank overweegt dat met ingang van 2 juli 2024 de bevoegde beslissingsautoriteit in het Nederlandse vreemdelingenrecht is gewijzigd van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid naar de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit van 30 juli 2024 ten onrechte is genomen uit naam van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit is een gebrek. De beroepsgrond slaagt in zoverre. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu gesteld noch gebleken is dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad.
Is er sprake van onzorgvuldige besluitvorming?
7. Eiser stelt verder dat de minister een standaard voornemen heeft uitgebracht, zonder in te gaan op eisers verklaringen tijdens het aanmeldgehoor. Eiser meent dat er geen zorgvuldige besluitvorming heeft plaatsgevonden en hij verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 7 december 2023.Eiser verwijst verder naar de Memorie van Toelichting bij de Vreemdelingenwet 2000. De handelwijze van de minister ondergraaft volgens eiser het doel van deze voornemenprocedure.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming, enkel omdat de minister in het voornemen gebruik heeft gemaakt van ‘standaardoverwegingen’. De minister heeft in het voornemen alle voorwaarden voor een Dublinoverdracht beoordeeld en heeft die beoordeling gemaakt op basis van eisers verklaringen tijdens het gehoor. Eiser is bekend met zijn verklaringen tijdens dat gehoor. Op grond van wat er in het voornemen staat, moet het voor hem daarom voldoende duidelijk zijn geworden dat en waarom de minister voornemens was zijn asielaanvraag niet inhoudelijk in behandeling te nemen. Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn betoog, dat het doel van de voornemenprocedure hiermee wordt ondergraven. Eiser is onder deze omstandigheden namelijk voldoende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze omtrent het voornemen naar voren te brengen. De minister kan vervolgens in het besluit een en ander meer concretiseren en expliciteren. Dit is ook bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraak van 10 januari 2024.Eisers enkele verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 7 december 2023, maakt voorgaande niet anders. Daarmee heeft eiser niet gespecificeerd welke argumenten tot een ander oordeel hadden moeten leiden.
9. Verder heeft eiser erop gewezen dat de minister minder stukken in de IND-portal voor advocaten plaatst dan de stukken die aan de rechtbank worden gezonden en dat daarom sprake is van een onzorgvuldigheid. Hij haalt daarbij de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 12 juni 2024aan, waarin is geoordeeld dat deze gang van zaken onzorgvuldig is.
10. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. Zo is gesteld noch gebleken dat eiser niet op het voornemen heeft kunnen reageren vanwege een onvolledig dossier in de besluitvormingsprocedure. Eiser heeft een zienswijze ingediend op 28 juli 2024 en daarmee is de zaak al wezenlijk anders de situatie, die zich voordeed bij deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle. Bovendien was het in die zaak voor de gemachtigde onmogelijk om een zienswijze in te dienen, omdat het dossier ook na herhaaldelijke verzoeken niet aan de gemachtigde was toegestuurd. De verwijzing treft daarom geen doel.
Leidt overdracht aan Duitsland tot onevenredige hardheid?
10. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Mishandelingen in Duitsland
12. Eiser doet wel een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser wijst erop, dat hij slachtoffer is geworden van geweld in Duitsland, dat hij daar in zijn woning is aangevallen, dat hij op straat is neergestoken en dat hij vreest voor zijn in Duitsland wonende familie vanwege zijn homoseksuele geaardheid. Ook gaat de minister ten onrechte voorbij aan zijn verklaringen, dat hij geen echte hulp heeft gekregen van de politie. Hij meent dat van hem niet gevraagd worden dat hij dit staaft met bewijs. Vanwege die ervaringen getuigt het volgens eiser van bijzondere hardheid om hem te laten terugkeren naar Duitsland.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om op grond van de ervaringen van eiser in Duitsland de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. Zoals blijkt uit vaste rechtspraak van de Afdeling,zijn omstandigheden die op onderwerpen zien die van betekenis zijn voor de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, niet van betekenis voor de beoordeling of zich bijzondere, individuele omstandigheden voordoen, die ertoe leiden dat een overdracht aan Duitsland getuigt van onevenredige hardheid. De door eiser geschetste omstandigheden over de mishandelingen in Duitsland en het gebrek aan hulp van de autoriteiten daarbij, zien op de vraag of Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser stelt als homoseksueel te zijn mishandeld en hij stelt te vrezen voor zijn familie. Dat is echter niet voldoende voor de conclusie, dat sprake is van onevenredige hardheid. De minister heeft er in dit kader terecht op gewezen dat eiser zich met deze klachten kan wenden tot de Duitse autoriteiten. Ook eisers stelling dat de politie hem niet heeft geholpen, leidt niet tot een ander oordeel. Die enkele stelling maakt namelijk niet dat de minister ervan uit had moeten gaan, dat eiser zich bij toekomstige problemen op geen enkele wijze kan wenden tot de Duitse autoriteiten en instanties.
Aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang gezondheidstoestand bij overdracht
14. Eiser voert verder aan dat hij een suïcidepoging heeft gedaan, waarvan hij op 26 juli 2024 een melding heeft gedaan via LGBT Asylum Support. Ook heeft hij bij de aanvullende gronden van 5 september 2024 zijn medische dossier van de Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) en een brief van de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) Gelderland Midden van 25 juli 2024 overgelegd. Volgens eiser heeft hij hiermee objectieve medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat overdracht zal leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheid, zoals bedoeld in het arrest C.K.
15. Inzake eisers beroep op het arrest C.K. overweegt de rechtbank als volgt. Het uitgangspunt is dat in de verantwoordelijke lidstaat de medische voorzieningen vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in dit geval niet opgaat. Uit dit arrest volgt ook dat, in het geval een vreemdeling objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, de minister bij het nemen van het overdrachtsbesluit dient te beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen.In de Werkinstructie (WI) 2021/3 van de minister staat hierover dat het Bureau Medische Advisering (BMA) kan beoordelen of een vreemdeling medisch gezien in staat is om te reizen en welke reisvoorwaarden daar eventueel aan de orde zijn. Daarin staat ook dat het aan de vreemdeling is om objectieve medische stukken te overleggen, die aantonen dat er volgens de behandelaar een reëel risico op suïcide bestaat als gevolg van de overdracht. Als de vreemdeling recent een suïcide poging heeft gedaan, die alleen is onderbouwd middels een patiëntendossier, is dit volgens de WI voldoende om advies te vragen aan het BMA. Wanneer niet wordt gesproken over een reëel of verhoogd suïciderisico of waar dit onvoldoende is gerelateerd aan de daadwerkelijke overdracht, wordt geen BMA-onderzoek opgestart.
16. De rechtbank stelt vast dat uit de door eiser overgelegde stukken blijkt, dat eiser last heeft van suïcidale gedachtes, dat er op 25 juli 2024 een ambulance bij eiser langs is geweest wegens een suïcidale poging en dat er een hoog risico op suïcidaliteit is bij de Dublinclaim aan Duitsland, doordat eiser een groot gevoel van onveiligheid ervaart wegens het eergerelateerde geweld dat hij naar zijn zeggen heeft ervaren. De minister heeft ter zitting kunnen reageren op de overgelegde medische stukken en heeft daarbij aangegeven dat de stukken niet objectief zijn en dat uit de stukken niet blijkt, dat sprake is van suïcidedreiging vanwege de overdracht. De rechtbank volgt de minister niet in deze uitleg. Het patiëntendossier is immers afkomstig van de GZA en de bijgevoegde brief is van de RAV Gelderland. Niet duidelijk is waarom deze medische stukken niet als objectief kunnen worden beschouwd. Daarnaast staat ook expliciet in het patiëntendossier vermeld dat er een hoog suïciderisico bestaat bij de Dublinclaim aan Duitsland. De enkele toevoeging, dat dat risico het gevolg is van de door eiser ervaren onveiligheid wegens het eergerelateerde geweld van zijn familie, maakt niet dat de dreiging van suïcide niet het gevolg is van de overdracht aan Duitsland. De minister kan weliswaar gevolgd worden in de toelichting, dat ervan uit mag worden gegaan dat de medische voorzieningen in Duitsland vergelijkbaar zijn met andere lidstaten en ook beschikbaar zijn voor eiser. Volgens het arrest C.K. moet echter óók worden gekeken naar de gevolgen van de overdracht op zichzelf voor de gezondheidssituatie van eiser. Dit is als zodanig ook in de meergenoemde werkinstructie neergelegd. De rechtbank oordeelt daarom dat de minister niet deugdelijk gemotiveerd heeft waarom in dit geval geen aanleiding bestaat om een BMA-advies te vragen overeenkomstig de WI 2021/3. Het besluit is daarom strijdig met artikel 3:46 van de Awb.