ECLI:NL:RBDHA:2024:16651

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
NL23.24006
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER in het kader van gezinshereniging

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag met het besluit van 13 oktober 2022 afgewezen, en bij het bestreden besluit van 16 augustus 2023 is de afwijzing gehandhaafd. Eiser, die in Turkije verbleef, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER op basis van zijn minderjarige Nederlandse kinderen. De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van de minister, aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken voor zijn kinderen verricht, ondanks dat hij niet op hetzelfde adres staat ingeschreven. De rechtbank stelt vast dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat er slechts sprake is van marginale zorg- en opvoedtaken. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten, vastgesteld op € 1.750, en het door hem betaalde griffierecht van € 184 moet ook worden vergoed.

De rechtbank benadrukt dat de belangenafweging van de minister onjuist was, omdat deze niet voldoende rekening heeft gehouden met de daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken van eiser. De rechtbank concludeert dat eiser recht heeft op een verblijfsdocument EU/EER op basis van zijn zorg voor zijn kinderen en dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24006

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 13 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 augustus 2023 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing eisers aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De feiten
4. Eiser is tot 2015 gehuwd geweest met [naam] en zij hebben tot die tijd met hun oudste kind in Turkije gewoond. Samen hebben ze twee (minderjarige) kinderen: [kind 1] (geboren op [geboortedatum 1] 2012) en [kind 2] (geboren op [geboortedatum 2] 2019). De moeder van de kinderen heeft na 2015 een verblijfvergunning voor onbepaalde tijd in Nederland verkregen en zij en de kinderen hebben inmiddels de Nederlandse nationaliteit. t Eiser verbleef nog steeds in Turkije en werd in de vakanties bezocht door zijn kinderen en de moeder van zijn kinderen. Ze hebben tevergeefs meerdere pogingen gedaan tot gezinshereniging. Op 19 februari 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER. Sinds 16 april 2022 staat eiser ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP), op een ander adres dan waar zijn kinderen staan ingeschreven. Hij heeft namelijk een kamer in de woning van de broer van de moeder van zijn kinderen.
Het bestreden besluit
5. Eisers aanvraag om in Nederland te verblijven als verzorgende ouder bij zijn minderjarige Nederlandse kinderen is afgewezen omdat hij niet voldoet aan voorwaarden c en d van paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire. Eiser heeft niet aangetoond dat hij de zorg over zijn kinderen heeft en dat hij de kinderen opvoedt, alleen of samen met de andere ouder (voorwaarde c). Verder heeft eiser niet aangetoond dat zijn kinderen afhankelijk van hem zijn en dat zijn kinderen met hem het grondgebied van de EU moeten verlaten als hij niet in Nederland zou mogen blijven (voorwaarde d). Wat betreft de belangenafweging is de conclusie van de minister dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan eisers persoonlijke belang.
Het arrest Chavez-Vilchez
6. Om in aanmerking te kunnen komen voor het verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez dient volgens het beleid [2] van de minister onder andere sprake te zijn van daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken ten behoeve van het Nederlandse minderjarige kind en een zodanige afhankelijkheidsverhouding tussen het kind en de vreemdeling dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.
Zorgvuldigheid
7. Eiser betoogt dat de hoorzitting enkel een formaliteit is geweest nu eiser hier om heeft verzocht en niet is gebleken dat zorgvuldig naar eiser is geluisterd dan wel dat hetgeen eiser tijdens de hoorzitting heeft verklaard op enige wijze is meegenomen in de besluitvorming.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Uit het bestreden besluit blijkt dat de minister hetgeen eiser tijdens de hoorzitting heeft verklaard wel degelijk heeft betrokken bij de beoordeling. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd waaruit blijkt dat dit niet het geval is. Dat dit niet tot het gewenste resultaat heeft geleid voor eiser, betekent niet dat er in dit geval sprake is geweest van enige onzorgvuldigheid.
Daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken voor de kinderen (voorwaarde c)
8. Eiser betoogt dat hij wel degelijk heeft aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken voor zijn twee kinderen verricht. Dit blijkt uit de verschillende bewijsstukken die hij heeft overgelegd. Eiser voert al geruime tijd alle dagelijkse zorgtaken uit die een vader voor een kind hoort uit te voeren. Van hem wordt ten onrechte verwacht dat hij meer zorg- en opvoedtaken uitoefent dan een doorsnee Nederlandse vader. Hij brengt zijn kinderen naar school en haalt ze weer op, maakt ze klaar voor bed en kookt eten voor ze. Hij gaat ook regelmatig op stap met zijn kinderen. Ondanks dat eiser niet op hetzelfde adres staat ingeschreven, verblijft hij wel vaak bij zijn kinderen en brengt hij daar zelfs de nacht door. Uit de overgelegde bewijsstukken blijkt dat het ouderschapsplan wordt nagekomen. Zoals tijdens de hoorzitting al is aangegeven, ziet eiser zijn kinderen zelfs vaker dan in het ouderschapsplan staat vermeld. Dit heeft hij ook met de overgelegde bewijsstukken aangetoond. De foto’s, in samenhang met de bonnetjes, tonen aan dat de uitjes, die ook duidelijk zijn te zien op de foto’s, door eiser zijn bekostigd. Eiser heeft inmiddels zelfs gezag over de kinderen. De verklaring van de moeder van de kinderen moet als objectief worden aangenomen omdat deze enkel ziet op de belangen van de kinderen. Uit de verklaring van de school van de kinderen, afkomstig van een neutrale en onafhankelijke instelling, kan worden opgemaakt dat sprake is van regelmaat en dat het niet gaat om het eenmalig uitoefenen van een zorgtaak. Eiser wordt ten onrechte tegengeworpen dat de tijdsduur bepalend is en dat de financiële zorg structureel moet zijn. In de periode dat eiser nog geen kinderalimentatie betaalde, heeft eiser zijn kinderen financieel ondersteund door het kopen van spullen en eten en daarvan heeft eiser bonnetjes overgelegd. Meerdere overboekingen die eiser daarnaast heeft gedaan aan de moeder van de kinderen zijn verder voorzien van een omschrijving, zoals de naam van de kinderen, waaruit blijkt dat het daadwerkelijk gebruikt werd voor de zorg en opvoeding van de kinderen. Gelet op alle aangetoonde zorgtaken bij elkaar opgeteld, is in eisers geval wel degelijk sprake van daadwerkelijke zorg- op opvoedtaken.
8.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat alle overgelegde stukken door eiser zowel los als gezamenlijk beoordeeld niet meer dan marginale zorg- en opvoedtaken aantonen. De verklaringen van eiser en de moeder van zijn kinderen zijn niet afkomstig van een neutraal persoon en zijn niet onderbouwd met objectieve bewijsstukken. Gelet daarop zijn deze terecht niet meegewogen in de beoordeling. De verklaring van de pedagogisch medewerker en mentor van [kind 2] van 7 juni 2023 (waarin staat dat eiser [kind 2] meerdere malen naar school heeft gebracht en opgehaald) is niet opgemaakt op briefpapier van de school en onvoldoende specifiek, omdat hieruit niet kan worden opgemaakt dat het om regelmaat gaat dan wel welk tijdsbestek het gaat. De overgelegde foto’s, waarop eiser met (een van) zijn kinderen te zien is en waarbij een beschrijving is toegevoegd, zien op korte periodes en zijn slechts momentopnames. Enkele foto’s tonen wel zorgtaken aan, hetzij slechts marginaal. De foto’s zijn niet met objectieve bewijsmiddelen ondersteund. Eiser heeft verder geen objectieve bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat hij de gemaakte afspraken in het ouderschapsplan nakomt en dat hij omgang met zijn kinderen heeft conform dit ouderschapsplan. Ook als eiser dit wel hand aangetoond, volgt hieruit niet dat eiser daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken uitvoert (meer dan marginaal) omdat hieruit blijkt dat het zwaartepunt van de zorg- en opvoedtaken bij de moeder van de kinderen ligt en dus niet bij eiser, omdat hij slechts één weekend per twee weken voor de kinderen zorg draagt. Het enkele feit dat eiser inmiddels gedeeld gezag heeft over de kinderen is ook onvoldoende om aan te nemen dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken verricht. Het hebben van gezag speelt een rol bij de beoordeling of sprake is van daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken, maar het verrichten van deze taken moet ook uit andere omstandigheden blijken. [3] Hoewel door het hebben van gezag de verplichting op diegene rust over zorg- en opvoeding mee te beslissen en financieel verantwoordelijk te zijn, volgt hieruit niet dat dit ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Dit is niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd. Ook eisers verklaring tijdens de hoorzitting, dat hij zijn kinderen vaker ziet dan eens per twee weken, heeft eiser niet onderbouwd met objectieve bewijsstukken. De overgelegde bonnetjes van de uitjes tonen niet aan dat deze door eiser zijn betaald en wie er mee zijn geweest. Hieruit blijken dus geen zorg- en opvoedtaken. Ook als er wel vanuit gegaan moet worden dat deze door eiser zijn betaald, kan dit niet leiden tot de conclusie dat er sprake is van daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken. Eiser heeft tijdens de hoorzitting verklaard dat hij sinds drie maanden alimentatie betaalt voor zijn kinderen. De overgelegde prints van de drie overboekingen van € 294 in maart, april en mei 2023 komen daarmee overeen. Hieruit blijken echter slechts marginale (en niet structurele) financiële zorgtaken, gelet op de bedragen - die gelet op de leeftijd van de kinderen niet in verhouding staan tot de financiële kosten die bij de opvoeding hoort - en de frequentie - omdat eiser en de moeder van de kinderen al sinds 2015 zijn gescheiden en hij niet eerder alimentatie heeft willen betalen terwijl hij in Turkije altijd werk heeft gehad. Dat de moederen van de kinderen het al die jaren ook zonder (financiële) hulp van eiser heeft gered, maakt dat niet blijkt dat de (financiële) hulp essentieel is. Ook het standpunt dat eiser met de andere bonnetjes van verschillende winkels de structureel financiële last aannemelijk heeft gemaakt volgt de minister niet, omdat dit gelet op de bedragen op de bonnetjes en de leeftijd van de kinderen niet in verhouding staat tot elkaar. Als er al vanuit wordt gegaan dat eiser dit heeft betaald voor zijn kinderen, toont dit slechts aan dat eiser af en toe spullen voor zijn kinderen koopt en er dus slechts sprake is van een marginale zorgtaak. Wat betreft de overige overboekingen van eiser aan de moeder van de kinderen, als de minister al aanneemt dat deze bestemd waren en daadwerkelijk gebruikt werden voor de zorg en opvoeding van de kinderen, blijkt daaruit niet meer dan marginale zorgtaken in financiële zin.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister onvoldoende gemotiveerd dat er slechts sprake is van marginale zorg- en opvoedtaken. Uit de overgelegde stukken - waaronder het ouderschapsplan, de omgangsregeling, de uittreksels van het gezagsregister, de verklaring van eiser en de verklaring van de moeder van de kinderen, de overgelegde foto’s met beschrijvingen en data, de verschillende bonnetjes van de uitjes en de aankopen, de bewijzen van geldoverboekingen en betalingen van alimentatie aan de moeder van de kinderen en de verklaring van de school - komt een voldoende duidelijk beeld naar voren dat er sprake is van daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken door eiser ten behoeve van zijn twee Nederlandse kinderen. Er is sprake van een ouderschapsplan waarin staat dat eiser één weekend per twee weken voor de kinderen zorg draagt. Anders dan de minister stelt is dit een veelvoorkomende zorgregeling van gescheiden ouders en aan eiser mogen en kunnen geen hogere eisen gesteld worden. Eiser heeft, met de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de hoorzitting toegelicht, voldoende aannemelijk gemaakt dat dit ouderschapsplan en daarmee de omgangsregeling wordt nageleefd. Dat eiser daarnaast nu ook daadwerkelijk gedeeld gezag heeft over beide kinderen (data beslissingen van 28 november 2022 en van 30 november 2022) is ook een belangrijk gegeven dat onvoldoende is betrokken bij de beoordeling. Door het hebben van gezag rust op eiser de verplichting om zijn kinderen te verzorgen en op te voeden en samen met de moeder belangrijke beslissingen over de kinderen te nemen, zoals schoolkeuze of een medische behandeling. Verder is hij ook financieel verantwoordelijk voor de kinderen. De minister heeft dit onterecht onderbelicht gelaten. Uit de overgelegde stukken blijkt dat, vanaf het moment van binnenkomst in Nederland, eiser regelmatig met zijn kinderen omgang heeft en voor zijn kinderen zorgdraagt. Dit wordt door de foto’s en de verklaringen onderbouwd. De minister heeft terecht overwogen dat de foto’s op zichzelf slechts een momentopname zijn, maar dat betekent niet dat daaraan geen enkele betekenis toekomt, wanneer deze, zoals hier het geval is, het beeld dat uit de overige overgelegde stukken naar voren komt, ondersteunen. [4] De verklaring van de moeder van de kinderen kan ook niet zomaar terzijde worden geschoven omdat deze afkomstig is van een familielid. Dit familielid is immers juist in de positie om over het naleving van de omgangsregeling te kunnen verklaren. [5] Daarnaast zijn er rekeningafschriften en bonnetjes overgelegd, waaruit kan worden afgeleid dat eiser onder meer kleding en dergelijke voor zijn kinderen koopt. Ook blijkt uit de verklaring van de school dat eiser regelmatig zijn kind naar school brengt en weer ophaalt. Uit de overgelegde stukken, in onderling samenhang bezien, blijkt dat eiser vanaf het moment dat hij Nederland is ingereisd, nauw bij de zorg voor en opvoeding van zijn kinderen betrokken is geweest. De beroepsgrond slaagt.
9. Gelet op het voorgaande heeft de minister zijn beoordeling van de afhankelijkheidsverhouding ook op een onjuist uitgangspunt gebaseerd, omdat de minister de afhankelijkheidsverhouding moet beoordelen in het licht van de zorgtaken die worden verricht door de ouder die zich op het arrest Chavez-Vilchez beroept. [6] Bij het beoordelen van de belangen van het kind in het kader van de belangenafweging zal de minister ook de aard en omvang van de zorgtaken moeten betrekken. [7] Gelet daarop is de belangenafweging ook op een onjuist uitgangspunt gebaseerd. De rechtbank kan daarom niet zelf in de zaak voorzien en de minister moet daarom een nieuw besluit nemen.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op hetgeen overwogen onder 8.2 is het beroep gegrond en krijgt eiser gelijk. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen overwogen onder 9, geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde rechtmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1). Ook moet de minister het door eiser betaalde griffierecht van € 184 vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 16 augustus 2023;
- draagt de minister op een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750 aan proceskosten aan eiser;
- bepaalt dat de minister het door eiser betaalde griffierecht van € 184 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
3.De minister verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:790.
4.Vergelijk een uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1466, onder 4.2.
5.Vergelijk een uitspraak van 17 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2095, onder 2.2.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1962.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2095.