ECLI:NL:RBDHA:2024:16669
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel door vertrek met onbekende bestemming
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting. Eiser heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, geregistreerd onder het zaaknummer NL24.29302, waarover bij afzonderlijke uitspraak wordt beslist.
De rechtbank onderzoekt of eiser procesbelang heeft bij het beroep. Dit wordt ingegeven door een document van de minister, waarin staat dat eiser op 12 september 2024 met onbekende bestemming is vertrokken en zich nog niet opnieuw heeft gemeld. De gemachtigde van eiser is op de hoogte gesteld van deze situatie, maar heeft niet gereageerd. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden aangenomen dat een vreemdeling die met onbekende bestemming is vertrokken, geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht in Nederland. Dit geldt tenzij de vreemdeling aangeeft dat hij nog contact heeft met zijn gemachtigde.
Gezien het uitblijven van informatie van de gemachtigde van eiser, concludeert de rechtbank dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Het beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.