ECLI:NL:RBDHA:2024:16675
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor verblijf bij haar echtgenoot. De rechtbank heeft op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres had verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank voorlopig is toegewezen. De rechtbank oordeelt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiseres had haar aanvraag op 19 december 2023 ingediend, en verweerder had uiterlijk op 18 juni 2024 een besluit moeten nemen. Aangezien dit niet is gebeurd, is het beroep gegrond verklaard.
Verweerder had verzocht om de behandeling van het beroep aan te houden tot de aanvraag in behandeling kon worden genomen, maar de rechtbank wees dit verzoek af. De rechtbank legt verweerder een termijn van twee weken op om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om deze termijn te verlengen in bijzondere gevallen. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 437,50.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bevat belangrijke overwegingen over de termijnen en de verplichtingen van de verweerder in bestuursrechtelijke procedures.