In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn gezinsleden. De aanvraag is op 7 februari 2023 ingediend, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De minister heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd, waardoor de uiterste beslisdatum op 7 augustus 2023 viel. Eiser heeft de minister op 31 augustus 2023 in gebreke gesteld, en het beroep is op 31 oktober 2023 ingesteld, wat tijdig is gebeurd. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist.
De rechtbank legt de minister een termijn van acht weken op om een besluit te nemen op de aanvraag. Indien de minister besluit tot nader onderzoek, moet dit binnen twintig weken na de uitspraak bekend worden gemaakt. Daarnaast wordt er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50 en bepaalt dat het door eiser betaalde griffierecht van € 184 moet worden vergoed.
De uitspraak is gedaan door mr. A.J. de Danschutter en is openbaar gemaakt op 8 oktober 2024. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak verzet aantekenen.