In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag van 13 december 2022. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van 15 maanden is verstreken en dat eiseres de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Aangezien meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling, is het beroep gegrond.
De rechtbank legt de minister een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de minister alsnog binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de asielaanvraag moet nemen. De rechtbank verwijst naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die het 8+8-wekenmodel passend acht. In dit geval, waar de termijn van 21 maanden is overschreden, is de rechtbank van oordeel dat de minister in beginsel binnen acht weken een beslissing moet nemen, tenzij bijzondere omstandigheden zich voordoen.
De rechtbank bepaalt dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.