In deze zaak heeft eiser op 18 februari 2023 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de minister van Asiel en Migratie. Na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn heeft eiser de minister op 17 juni 2024 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 23 augustus 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft geen verweerschrift ingediend, waardoor de rechtbank op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak heeft gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn van 15 maanden is verstreken en dat eiser rechtsgeldig de minister in gebreke heeft gesteld. Aangezien er meer dan twee weken zijn verstreken sinds de ingebrekestelling, is het beroep kennelijk gegrond. De rechtbank heeft besloten om een rechterlijke dwangsom op te leggen en de minister te verplichten om alsnog een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank heeft daarbij het 8+8-wekenmodel als uitgangspunt genomen, maar heeft besloten om een kortere termijn te hanteren, zodat de minister uiterlijk op 13 januari 2025 een beslissing moet nemen.
De rechtbank heeft bepaald dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.